‘Er is in de wereld altijd wel iets om bang voor te zijn’

Daan Ballegeer freelance journalist en medewerker van Trends

Als de consumenten ervan overtuigd raken dat de olieprijs nog lang laag blijft, wacht de economie in de Verenigde Staten en Europa een stevige boost. Dat is de conclusie van een rondetafelgesprek met vermogensbeheerders van Invesco, Schroders en Franklin Templeton.

De crash van de Chinese beurs leidde begin dit jaar ook tot een kaalslag op de westerse aandelenmarkten. Maar de beurs is een slechte graadmeter voor de toestand van de economie in China, benadrukt Bernhard Langer, beleggingsstrateeg bij de vermogensbeheerder Invesco. “De Chinese beurs is een gokkantoor dat niets te maken heeft met de economie. 90 procent van de Chinese beurs is in handen van retailbeleggers. Het is geen afspiegeling van de economie, maar een platte schande.”

De weerslag van een beurscrash op het beschikbare inkomen is veel kleiner in China dan in de westerse landen, doordat een veel kleiner deel van de Chinese bevolking geld belegt op de beurs.

Geloof in Chinese leiders

“Maar het klopt dat de economische groei in China terugvalt en dat er veel dingen uit balans zijn”, zegt Langer. “De burgers sparen te veel en de overheid investeert slecht. Bovendien is de schuldgraad er flink opgelopen. Dat is allemaal het inherente gevolg van spanningen tussen de vrijemarktkrachten en het communistische regime. De Chinezen beginnen het geloof te verliezen dat hun leiders de economie naar hun hand kunnen zetten.”

De gevolgen dijen ver uit, zucht Keith Wade, de hoofdeconoom van Schroders, terwijl hij een foto van een Noord-Engelse staalfabriek bovenhaalt. “Deze fabriek is zopas dichtgegaan. Het is maar één sector waar iedereen die probeert te concurreren met China het mag vergeten. Er is in China een massale overcapaciteit. Het is geen markteconomie waar wordt geherstructureerd, ze blijft gewoon produceren. In plaats van een sterke groeivertraging krijg je veel overcapaciteit en export die een ongelofelijke neerwaartse prijsdruk veroorzaakt. Daardoor is er ook een lage inflatie.”

Export van deflatie

“China exporteert op die manier een lagere inflatie en zelfs deflatie naar de westerse landen”, pikt Matthias Hoppe van Franklin Templeton in. “Dat maakt het voor de centrale banken in die landen heel moeilijk om de inflatie te beheersen. Het verplicht hen een heel soepel monetair beleid aan te houden.” Het kan nog erger. In augustus vorig jaar besloot de Chinese overheid om de yuan – die gekoppeld is aan de Amerikaanse dollar – te devalueren. Hoewel de omvang beperkt bleef tot 3 procent, nam de angst toe dat ze het daarbij niet zou laten.

Centralebankwatchers merkten op 11 december dat de People’s Bank of China op haar website een nieuwe handelsgewogen index publiceerde, die een betere referentie zou zijn dan de bilaterale wisselkoers met de dollar. “Dat heeft ons vermoeden versterkt dat het haar bedoeling is toe te werken naar die nieuwe index, die bestaat uit een korf van munten”, zegt Wade.

Wisselkoersoorlog

Dat zou een goedkopere yuan betekenen. Wade: “Hoewel de Chinese centrale bank de hoge productiviteit en de relatieve sterkte van de economische groei benadrukt, bewijst de daling van de buitenlandse valutareserves (die sinds januari 2015 met ongeveer 800 miljard dollar zijn afgenomen tot 3000 miljard dollar, nvdr) dat de kapitaaluitstroom die positieve factoren meer dan uitvlakt. Op korte termijn gaat de yuan verder omlaag.”

Dat kan verstrekkende gevolgen hebben, zegt de Brit. “De verbeterde concurrentiepositie van China zou dan leiden tot een verdere daling van de inflatie, en zelfs tot de terugkeer naar deflatie in de rest van de wereld. Dat beperkt de slagkracht van het rentebeleid daar en weegt op de economische activiteit in sectoren met een directe concurrentie van China.”

“Wij maken ons zorgen over het risico van de aanhoudende depreciatie van de yuan, waardoor de waarde van de dollar verder stijgt tegenover andere grote munten als de euro en de yen”, aldus Wade. “Als China probeert met een devaluatie uit de problemen te geraken, zadelt dat de rest van de wereld gewoon met meer problemen op. Het kan een nieuwe veldslag betekenen in de wisselkoersoorlog.”

Break-even

Invesco zet stevig in op de daling van de grondstoffenprijzen, en zeker die van olie. “Wij geloven dat de prijzen kunnen stabiliseren, maar niet noodzakelijk op het huidige niveau”, vertelt Langer. “Saoedi-Arabië pompt stevig door om zijn concurrenten met een duurdere kostenstructuur uit de markt te drijven. En omdat Rusland door de westerse sancties zo zwaar in de problemen zit, moet dat land alle olie die het kan verkopen, de deur uitdoen tegen om het even welke prijs. Een verdere daling tot 25 dollar voor een vat Brent-olie kan zeker.”

“Wij proberen niet eens de olieprijs te voorspellen”, zegt Matthias Hoppe van Franklin Templeton. “Ik stel enkel vast dat de forwardprijzen op de oliemarkt ervan uitgaan dat de olieprijs terugkeert naar 50 dollar. Dat is ook het niveau waarop de schalieolieproducenten op dit ogenblik break-even draaien. Maar die break-evenprijs zal vermoedelijk dalen tot 40 dollar als de technologische vooruitgang doorzet. Dat zal dus op de lange termijn een neerwaartse druk zetten op de olieprijs.”

De olieproducenten blijken veerkrachtiger te zijn dan gedacht, merkt Wade op. “Zouden niet alle schalieproducenten tegen nu failliet zijn? Waarom is het aanbod dan nog niet in elkaar gestuikt? Wel, hoewel de opstartkosten voor grote fossiele brandstofontginningen hoog liggen, geldt dat niet voor de uitbatingskosten. De olieprijzen kunnen dus nog een heel lange tijd laag blijven.”

Extra koopkracht

Voor energiebedrijven en schaliegasproducenten zijn lage prijzen slecht nieuws, maar voor de ondernemingen die die grondstoffen gebruiken, zijn ze een zegen omdat ze de winstgevendheid verhogen. Toch vertaalt zich dat onvoldoende in economische groei, zegt Wade. “Economische modellen vertellen ons dat als de olieprijs daalt, de economische activiteit moet toenemen, maar dat zien we op dit ogenblik niet. Het beschikbare inkomen stijgt wel – je kunt die olieprijsdaling beschouwen als een belastingverlaging. Maar tegenover die winnaars staan er ook verliezers, zoals energie- en grondstoffenbedrijven, die fors in hun investeringen en hun bestedingen hebben gesneden en daarmee het economische herstel hinderen.”

Voor de wereldeconomie is het nettoresultaat wel positief, benadrukt Wade, die nog beterschap verwacht. “Een deel van de extra koopkracht is verdwenen naar de spaarboekjes. Mensen twijfelen nog of die lagere olieprijzen duurzaam zijn. Hoe langer ze op dat niveau blijven, hoe groter de kans dat de gezinnen die meevaller als permanent beschouwen en dus meer gaan uitgeven.”

Amerikaanse rente

Op basis van wiskundige modellen gelooft Langer zowel in het opwaartse potentieel van aandelen als van obligaties, met een voorkeur voor de Amerikaanse beurs. Een van de belangrijkste positieve signalen is de kredietgroei in de Verenigde Staten, die weer op zijn normale niveau is beland. “Het economische herstel is lang heel traag geweest, maar nu zien we eindelijk een normaal hersteltempo. De Verenigde Staten zijn daarmee de enige grote economie die echt groeit, en er is nog heel wat marge.”

“De renteverhoging door de Federal Reserve (Fed) in december was een vertrouwensstem in de gezondheid van de Amerikaanse economie”, stipt de strateeg aan. De centrale bank trok haar belangrijkste rentetarief op van 0 tot 0,25 naar 0,25 tot 0,50 procent. “Voor ons had dat al eerder gemogen. Ik heb het niet zo voor het argument dat er gevaren aan zijn. Er zal in de wereld altijd wel iets zijn om bang voor te zijn.”

Heel bescheiden

Langer ziet dan ook geen graten in nieuwe renteverhogingen door de Fed. “Zelfs als de basisrente tegen het jaareinde 100 basispunten hoger staat, is dat nog altijd heel bescheiden. De dollar zal wel nog wat verder stijgen, wat de inkomsten van grote internationale bedrijven in de Verenigde Staten kan temperen.”

Beleggers kunnen daarom maar het beste hun geld stoppen in aandelen die volop profiteren van de binnenlandse Amerikaanse hausse, meent de strateeg. Maar het is niet altijd even gemakkelijk uit te maken welke bedrijven dat zijn. “Het gros van de bedrijven in de S&P500 geeft geen opdeling van de inkomsten uit het binnen- en het buitenland. Dat maakt een goede aandelenselectie des te belangrijker.”

Kan hij enkele concrete namen geven? “Jammer genoeg mag ik dat niet doen”, klinkt het verontschuldigend. “Maar ik zou beleggers aanraden te kijken naar bedrijven die consumentenproducten maken die vooral in de Verenigde Staten worden afgenomen, zoals een restaurantketen. Voor Europese aandelen kies je bedrijven met veel verkopen aan de Verenigde Staten, waarvan de kosten vooral in de goedkope euro zijn. Een voorbeeld daarvan zijn bedrijven uit de luxesector.”

Daan Ballegeer

“De Verenigde Staten zijn de enige grote economie die echt groeit, en er is nog heel wat marge” Bernhard Langer, Invesco

“Mensen twijfelen nog of de lagere olieprijzen duurzaam zijn” Keith Wade, Schroders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content