Een verdwenen staat

Alain Mouton

De Bourgondische Nederlanden bestaan al eeuwen niet meer als politieke entiteit, maar ze hebben wel hun sporen nagelaten in het taalgebruik. Iedereen weet wat bedoeld wordt met ‘leven als een Bourgondiër’. Hetzelfde geldt voor Pruisen, een staat die in 1947 werd opgeheven door een wet van de geallieerde bezettingsmachten in Berlijn. Pruisen is nog altijd synoniem voor de Noord-Duitse spaarzaamheid, stiptheid en werkkracht. Maar de naam heeft ook een negatieve connotatie: hij wordt gelinkt aan autoritarisme en militarisme. In de negentiende eeuw ging de aandacht van de Pruisische koningen vooral naar de uitbouw van een sterk leger. Ze vochten met Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk oorlogen uit, waardoor Pruisen het Duitse keizerrijk kon uitroepen (1871) en een Europese grootmacht werd. Veel historici zien in dat Pruisische wapengekletter een voorbode van de twee wereldoorlogen.

De Australische historicus Christopher Clark nuanceert dat in zijn magistrale studie IJzeren Koninkrijk. Hij schreef een gedetailleerde geschiedenis van Pruisen: wat in de zestiende eeuw nog een klein vorstendom rondom Berlijn was, groeide in enkele eeuwen uit tot een staat die zich uitstrekte van Aken tot Koningsbergen (nu het Russische Kaliningrad). Clark, die een paar jaar geleden met De slaapwandelaars al een referentiewerk schreef over het begin van de Eerste Wereldoorlog, geeft toe dat Pruisen nooit kon uitgroeien tot een grootmacht zonder een sterk leger, maar de verdwenen staat heeft ook een positieve bijdrage geleverd aan Europa.

Zo was het protestantse Pruisen in de achttiende eeuw zeer tolerant. In tegenstelling tot de rest van Europa leefden de Joden in Pruisische steden als Berlijn, Koningsbergen en Breslau niet in getto’s. Er was een relatieve godsdienstvrijheid. Vervolgde religieuze minderheden kregen asiel in Berlijn. Oostenrijkse protestanten vluchtten naar Pruisen, net zoals veel Franse hugenoten. De huidige Duitse minister van Binnenlandse Zaken Thomas de Maizière is een van hun afstammelingen.

Clark prijst ook het efficiënte Pruisische bestuur. Er werd al begin achttiende eeuw een modern belastingsysteem ingevoerd. Ambtenaren waren moeilijk te corrumperen en werkten zeer nauwgezet. Koning Frederik de Grote stimuleerde de consumptie van aardappelen om hongersnood tegen te gaan. Onder zijn bewind groeide Berlijn uit tot een centrum van liberaal denken, nog voor de Franse Revolutie. Verlichte filosofen als Voltaire kwamen er over de vloer. Pruisen bracht grote denkers als Kant en Hegel voort.

Maar Clark wijst ook op de zwakheden van de staat: tot ver in de negentiende eeuw had Pruisen geen parlement die naam waardig. De adellijke grootgrondbezitters – de autoritaire Junkers – bleven in de politiek en het leger de lakens uitdelen. Toen in de negentiende eeuw een democratische burgerbeweging opkwam, moest die onderdoen voor de militaire elite. Het Pruisische leger bleef dominant, nam in 1916 de facto de politieke macht in handen en was na 1933 een belangrijke bondgenoot van de nazi’s. Vandaar dat de geallieerden na 1945 een eind maakten aan die militaristische staat.

Christopher Clark, IJzeren Koninkrijk. Opkomst en ondergang van Pruisen. 1900-1947, De Bezige Bij, 2015, 800 blz., 59,90 euro

ALAIN MOUTON

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content