Eén loket voor internationaal ondernemen

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

De wereldeconomie kantelt in het voordeel van de groeilanden, de competitie wordt scherper. De Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen pleit voor visie, duidelijke prioriteiten en coherentie tussen beleidsinstanties om Vlaamse bedrijven internationaal meer slagkracht te geven.

De groeivooruitzichten zijn niet goed voor onze traditionele markten. We zouden veel actiever moeten zijn in de groeimarkten, signaleert de Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV) in een rapport aan de Vlaamse regering: ‘Nieuwe trends en mogelijkheden voor Vlaanderen’.

De groep deskundigen in internationaal ondernemen van SARiV wijst er vooral op dat we steeds minder producten maken waarnaar op de wereldmarkt een groeiende vraag is. Het aandeel van hoogtechnologische producten in de Vlaamse uitvoer schommelt rond 5 procent. Nederland, Frankrijk en Duitsland scoren met respectievelijk 18,3, 17,9 en 14,1 procent merkelijk beter. Ook Brussel en Wallonië doen beter met 8 en 8,4 procent.

Onze ongeveer 20.000 exportbedrijven zijn voor 99 procent kmo’s en de overgrote meerderheid is actief op de Europese markten: de Vlaamse uitvoer gaat voor 67 procent naar de EU15 en zelfs voor 71,4 procent naar de hele EU-markt. Vorig jaar ging 6,5 procent – vooral diamant – naar de groei-economieën Brazilië, Rusland, India en China (BRIC) en slechts 3,26 procent naar de Next 11, de elf in hun kielzog volgende snelgroeiers.

We moeten ons beter organiseren om vooral de innoverende Chinese en Indiase bedrijven die er straks aankomen, naar Vlaanderen te lokken. Samen met hun financiële mogelijkheden. Maar volgens SARiV is er zelfs nog heel wat werk aan de winkel om onze traditionele buitenlandse investeerders – de VS, met ruim de helft nog altijd op kop – hier te verankeren. Beloftevolle bedrijfstakken waarin het menselijk kapitaal en technologische vernieuwing doorslaggevend zijn, blijven ondervertegenwoordigd in Vlaanderen. Buitenlandse investeerders willen deel uitmaken van een innovatieve regio met dynamische topbedrijven en actieve kennisnetwerken, zoals universiteiten en onderzoekscentra.

Globality is het nieuwe buzzwoord: iedereen concurreert met iedereen, zowel bedrijven als individuele talenten en overheden. Ook ondernemingen uit de groeilanden zullen als leveranciers meer en meer in concurrentie treden met Vlaamse bedrijven, zowel op hun vertrouwde exportmarkten als in de nieuwe groeimarkten. Hoe staat Vlaanderen ervoor? Professor Leo Sleuwaegen, van Vlerick Leuven Gent Management School en KU Leuven, en Luc Vandenbroucke, senior vicepresident van Barco, zijn beiden lid van SARiV. Ze lichten de belangrijkste conclusies uit het nieuwste rapport toe.

LEO SLEUWAEGEN (KU LEUVEN). “Ze richten zich hoofdzakelijk op bedrijven die al exporteren of daar klaar voor zijn. We moeten echter de grote groep kmo’s bereiken die nog niet de voordelen inzien van internationaal ondernemen. Bedrijven gaan meestal internationaal uit noodzaak. Ze moeten meer proactief de internationale opportuniteiten voor hun vaak uitstekende producten opzoeken. Meestal ontbreekt die kennis nog in familiebedrijven of ze zijn tevreden met wat ze doen.”

LUC VANDENBROUCKE (BARCO). “Kmo’s beperken zich te veel tot de buurlanden, terwijl Europa de brug zou moeten vormen naar nieuwe groeimarkten. Heel wat ondersteunende organisaties doen goed werk. Maar we pleiten voor één informatieloket, ‘de Wikipedia van de export’, of één portaalsite, ontwikkeld door FIT (Flanders Investment & Trade), met daarachter alle dienstverlening die wordt aangeboden door de overheidsagentschappen en Voka, Unizo Internationaal, internationale handelskamers, banken en zo meer.”

SLEUWAEGEN. “Er bestaat nog een groot potentieel van kmo’s die niet weten hoe eraan te beginnen. Hen moet worden duidelijk gemaakt welke voordelen internationaal ondernemen kan opleveren. Kmo’s moeten bijgestaan worden in het bewust nemen en overwinnen van risico’s. Voor die grote groep moet informatie gemakkelijk beschikbaar zijn.”

De overheid heeft daarin een voortrekkersrol. Hoe efficiënt is die en heeft ze daar nog de middelen voor?

VANDENBROUCKE. “We zien veel dubbel werk tussen de verschillende actoren en overheden. Bedrijven lopen in die zoektocht verloren: FIT, Vlam, Vleva, het Agentschap Ondernemen, VAIS, IWT of PMV/Participatiemaatschappij Vlaanderen via het Fonds Vlaanderen Internationaal. Ze ageren allemaal met elkaar en geven subsidies, maar kmo’s zijn het overzicht kwijt en lopen verloren in die jungle. Daarbovenop heb je nog Europese subsidies, de Europese Investeringsbank, de Wereldbank…

“In Nederland en Schotland bieden de equivalenten van FIT een heel pakket aan van begeleidingstrajecten op maat van individuele bedrijven. Een gedifferentieerde doelgroepenbenadering, aangepast aan de problematiek, de levenscyclus en het stadium van internationalisering waarin de kmo zich bevindt. Scottish Enterprise speelt bijvoorbeeld FIT en IWT samen als één aanspreekpunt voor innovatie en internationalisering. Zij begeleiden zelfs actief bedrijven bij hun internationalisering, wanneer ze bijvoorbeeld in hun technologiesector in contact willen komen met een Chinees onderzoekscentrum.

“Bij ons is iedereen met zijn eigen winkel bezig. Als we dubbelfuncties uitschakelen, komen er meer middelen vrij om dat ene aanspreekpunt, waarvoor FIT de voortrekker kan zijn, te optimaliseren.”

Merkwaardig dat u ook wijst op het belang van importsteun?

SLEUWAEGEN. “Bedrijven internationaliseren vaak door aankopen die ze doen vanuit het buitenland. Hun aanvoerketen is opgesplitst, ze kopen bepaalde specialiteiten in andere landen. Dat is ook een manier van kennismaking met die markten en in een later stadium gaan ze naar die landen exporteren. Dus moet hen gewezen worden op de mogelijkheid van de beweging naar export. Veel kmo’s die failliet gaan, hebben die voordelen niet tijdig gezien en benut. FIT en andere kunnen helpen om in die landen deuren te openen bij lokale bedrijven en die overtuigen dat we meerwaarde te bieden hebben, ondanks onze kleine volumes. Vele kmo’s geraken alleen niet over die drempel.”

In de export van diensten is een grote inhaalbeweging nodig in vergelijking met de Scandinavische landen, Schotland of Ierland?

SLEUWAEGEN. “De export van Ierland en Zweden bestaat voor 45 en 35 % uit diensten. Schotland voert ook een kennisintensief beleid. Wij doen dat niet genoeg. Dat heeft te maken met onze fiscaliteit en arbeidswetgeving. Die andere landen hebben een visie, een bewuste strategie gericht op de ontwikkeling van kennis- en onderzoekscentra en consultancy rond logistiek, milieu, groene economie en ermee samenhangende diensten.

“Leuven heeft ook alle troeven om die kennisintensieve diensten in de ziekenhuissector, in allerlei spin-offs en onderzoek uit te spelen. We hebben in Vlaanderen veel zulke initiatieven met een goede return, maar dat zou veralgemeend moeten worden. Dat betekent ‘slimme specialisatie’ in niches en sectoren waarin we geloven en aansluiting zoeken met kennisintensieve regio’s in het buitenland. We moeten die niet kopiëren, maar voortbouwen op onze eigen sterktes. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid heeft daar een lijst van gemaakt, maar het komt nog altijd onvoldoende naar voren in het beleid.”

VANDENBROUCKE. “Het werkt ook in de omgekeerde richting, om toekomstgerichte buitenlandse investeringen naar Vlaanderen te lokken. Scottish Enterprise bijvoorbeeld geeft subsidies aan buitenlandse investeerders om zich in te bedden in het lokale technologische weefsel van universiteiten en brengt ze in contact met complementaire industrieën.”

Een breed innovatieconcept omvat niet alleen verbeterde producten en processen, maar ook nieuwe marketing-, branding- en designmethoden?

VANDENBROUCKE. “Barco heeft toeleveranciers van klanten gekocht om een totaaloplossing te kunnen bieden in zijn afdeling voor medische displays. Ook dat is innovatie. Voordien kochten onze OEM-klanten hun boards en kabels bij andere leveranciers met als gevolg dat er voortdurend problemen waren.”

SLEUWAEGEN. “We zien te vaak dat kmo’s met een goed product die willen professionaliseren en internationaliseren, opgekocht worden door buitenlands kapitaal. Daarom moeten het Agentschap Ondernemen, FIT en IWT (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie) meer oog hebben voor het aspect financiering. Zo is het niet vanzelfsprekend om bij IWT, behalve een financiering van de ontwikkeling, ook geld te vragen voor internationalisering. Het hele concept om innovatieve producten nadien ook op de internationale markt te brengen, ontbreekt meestal. De overheid zou een meer stimulerende rol voor internationalisatie op zich moeten nemen vanaf de start van het project.”

Jullie pleiten voor een meer ‘internationale mentaliteit’?

VANDENBROUCKE. “We zien dat bedrijven met vestigingen in het buitenland gebruikmaken van vindingrijke, goedkopere productiemethodes uit bijvoorbeeld China en India om die hier ook te introduceren. We maken trouwens ook te weinig gebruik van de buitenlanders die hier aanwezig zijn: expats van multinationale bedrijven, maar ook van migranten en buitenlandse studenten die hier iets zouden kunnen beginnen. We moeten die mensen meer betrekken bij onze binnenlandse netwerken. Het feit dat er in Vlaanderen geen internationale scholen zijn buiten Antwerpen, is een handicap.”

Hoe ziet u die ‘brede promotie van Vlaanderen’ om buitenlandse investeerders aan te trekken?

SLEUWAEGEN. “Eerst moeten we er actiever voor zorgen dat degene die er al zijn, hier blijven. Dat ze niet alleen een uitvoerend, maar een ruimer mandaat hebben om hier een Europees centrum te worden, met afgeleide effecten voor onze economie. Investeerders komen gemakkelijker waar er clusters zijn van partners of zelfs concurrenten die ze al kennen. We moeten vooral in nieuwe, kennisintensieve groeiactiviteiten aanwezig zijn en ook voor bedrijven uit opkomende economieën de poort tot Europa vormen. Zoals we dat waren voor Amerikaanse multinationals. De Chinezen en Indiërs vinden ons momenteel niet zo aantrekkelijk.”

VANDENBROUCKE. “We moeten buitenlandse investeerders samenwerking kunnen aanbieden met onze onderzoekscentra, met collega-bedrijven. Kortom, ze inbedden in een geheel van diensten waarop ze een beroep kunnen doen en waarmee ze kunnen werken. Zodanig dat ze hier verankerd zijn en niet wegtrekken zodra zich elders betere opportuniteiten voordoen. We zijn inderdaad niet meer de aantrekkelijkste locatie, ook door de complexiteit van onze regelgeving en bestuursorganen. Daar moeten we dringend correcties aanbrengen. De kernvraag die een investeerder zich elke dag stelt, is: waarom zit ik hier en niet in Zwitserland, Zweden of Schotland.”

ERIK BRUYLAND

Vlaanderen maakt steeds minder producten waarnaar op de wereldmarkt een groeiende vraag is.

Er is te weinig coördinatie tussen allerlei ondersteunende organen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content