Een landschap in de achtertuin
Al enkele jaren behoort de Brusselaar Erik Dhont tot het kruim van de Belgische tuin- en landschapsarchitecten. Zijn strak gestileerde en eclectische ontwerpen maken hem zelfs tot de vaandeldrager van zijn generatie.
Het ontwerpbureau van Erik Dhont doet niet meteen wegdromen naar weelderige lusthoven, kronkelige paden, feërieke fonteinen of zich zachtjes buigende Lens-rozen. Dhonts bureau – een appartement op de achtste verdieping van een flatgebouw, opgetrokken in een droge jaren-twintigstijl – kijkt immers uit op het kloppende en vooral volledig volgebouwde hart van ‘s lands capitool. Toch knipoogt het smaakvolle interieur – met een batterij zoemende pc’s op de achtergrond – zonder gêne naar de artistieke besognes van zijn eigenaar. Zo worden de vaalwitte muren er opgefleurd door abstracte schetsen en installaties die enigszins lijken op schilderijen van Poliakoff en Haring. Op de wandkast staan enkele fraaie art-decovazen. Elders prijkt een rek met vuistdikke boeken over planten en bloemen. Stuk voor stuk zijn het bronnen van inspiratie waaruit Erik Dhonts ondertussen internationaal gereputeerde ontwerpplannen ontkiemen.
Die innige band met de plastische kunst, architectuur en design – zoals de aankleding van zijn bureau discreet onderstreept – is bovendien niet verbazend. Dhont volgde ooit een opleiding grafische kunst, een studie die hij echter nooit voltooide. En dat tot alom gedeelde verbazing van zijn medestudenten en professoren aan het Sint-Lucasinstituut indertijd. Al vroeg in zijn carrière verkoos Dhont namelijk organische materialen boven het canvas. Daarom trok hij naar het Hoger Rijksinstituut voor Tuinbouw, waar hij zijn diploma landschaparchitectuur fluks binnenhaalde. “Ik stelde vast dat er inderijd verbazend weinig beweging was op het gebied van hedendaagse tuinarchitectuur,” licht Dhont zijn studiekeuze toe. “Meestal brouwde men maar wat verder op bestaande stijlen. In tegenstelling tot andere kunsten vond ik er de hedendaagse levensbeschouwing dan ook vrijwel nergens terug. Naar mijn gevoel was er daarom dringend nood aan een actuele vertaling.”
Bedrijfstuinen
Een uiterst succesvolle ingeving, zo blijkt. Zo heeft de wat schuchtere Dhont zich in nauwelijks tien jaar tijd opgewerkt tot een van de meest invloedrijke tuinarchitecten van de Benelux. En dat met een brede waaier aan zowel uitgepuurde als uitbundige projecten. Zo werkt Dhont heus niet alleen in opdracht van bemiddelde en kunstzinnige privé-eigenaars. Zijn werkterrein omvat evengoed de herwaardering van historische tuinen in openbaar bezit, het landschapsherstel en advies voor bosbeheer. Zelfs voor projecten in opdracht van bedrijven draait Dhont zijn trefzekere hand niet om. Zo tekende hij onder meer de binnentuin van het kantorencomplex All-Build in Brussel, het dakterras van de kunstgalerie Saber en boog hij zich samen met een architectenbureau over de geslaagde verbouwing van het Antwerpse Niche Trading.
“Toch ontwerp ik het liefst in opdracht van privé-eigenaars,” vertrouwt hij ons toe. “Ik vind het telkens weer boeiend hoe je je eigen visie kunt vertalen naar de wensen van je opdrachtgever. En dat hoeft niet noodzakelijk beperkingen op te leggen. Integendeel. Het verplicht je gewoon geconcentreerder te werken in een poging om het geheel en de details te laten samenvloeien. Een privé-tuin is wat mij betreft dan ook het ideale laboratorium, een site waarop ik aspecten als cultuur, natuur en beleving tracht te verenigen.”
Dat hoeft echter nog niet te betekenen dat een perfectionist als Dhont zich weerloos schikt naar de grillen van zijn broodheer. Wanneer zijn visie haaks blijkt te staan op wat men van hem verlangt, wordt het project gewoon afgeblazen. Een consciëntieus tuinarchitect heeft immers een reputatie hoog te houden. En dat die onze landsgrenzen ondertussen ruimschoots overstijgt, bewijzen de lovende kritieken in de internationale vakpers, de oprechte waardering van collega’s en het impressionante namenlijstje aan opdrachtgevers. Zo ontwierp Dhont privé-tuinen voor gedistingeerd volk als Hugo De Greef, Hendrik Seghers, baron Piet Van Waeyenberge, Bernard Filliers en Dries Van Noten.
“Waarom ik hoofdzakelijk voor particulieren ontwerp, heeft ook andere redenen,” gaat Dhont onverstoord verder. “België is immers volledig verkaveld en landschapbeheer is iets waarvoor men vanuit politieke hoek pas de laatste jaren aandacht heeft. Ik sta dan ook zeker niet afkerig tegen openbare projecten, maar het duurt vaak ellendig lang vooraleer ze kunnen worden gerealiseerd. Een privé-eigenaar daarentegen heeft vaak meteen een concreet plan en een afgelijnd budget. Je kan met andere woorden meteen de mouwen opstropen.”
Dat kan helaas maar moeilijk worden beweerd van de prestigieuze beeldentuin die Dhont ontwierp voor de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Het plan dateert al van 1999 en zal allicht volgend jaar pas worden geconcretiseerd.
Geen meetlat maar intuïtie
Twee jaar geleden vierde Dhont zijn veertigste verjaardag met een rijkelijk geïllustreerd boek dat enkele markante hoogtepunten uit zijn oeuvre verenigt. Even bladeren door deze Ludion-uitgave leert meteen dat Dhonts ontwerpen – ondanks hun herkenbare handschrift, getekend door subtiele landschapsretouches en het kalligrafische spel met vlakken en curves – onderling erg verschillen. Van een specifieke Dhont-stijl is dan ook eigenlijk geen sprake. En daar heeft hij zelf overigens een solide verklaring voor . “Een goed ontwerp staat altijd ten dienste van de locatie,” zo stelt hij gedecideerd. “Zelfs wanneer je een hedendaagse tuin ontwerpt. De contouren van het landschap, de assen en de aanwezige beplanting spelen daarom steeds een doorslaggevende rol. Ze vormen tenslotte het geraamte waarop alles is gestut.”
Daarom maakt Dhont, nadat hij de specifieke kenmerken van de locatie heeft laten doorsijpelen, bij het ontwerpen altijd eerst een reeks monochrome tekeningen uit de losse hand. Pas daarna worden er virtueel kleuren aan toegevoegd. En in een nog later stadium groeien de paden, begrenzingen en beplanting zoetjesaan naar hun definitieve vorm toe. “Op die manier hou je de controle over het ontwerp en ben je er zeker van dat het een organisch geheel vormt. Ik werk bijvoorbeeld nooit met een meetlat, maar vertrouw veeleer op mijn intuïtie. Door die werkwijze schrikt een opdrachtgever al eens op wanneer hij in eerste instantie een abstract ontwerp in zijn handen gestopt krijgt. Dat resulteert soms in een vragende blik,” lacht Dhont.
Dat er op de diverse ontwerpen nauwelijks een etiket te plakken valt, hoeft met andere woorden niet te verbazen. Toch ondernamen connaisseurs al enkele kranige pogingen. Zo werd Dhonts specifieke schriftuur in het verleden al enkele keren omschreven als “abstracte barok”, waarmee vooral wordt verwezen naar de grillige lijnvoering van ‘s mans ontwerpen. Een meer prozaïsche omschrijving als “hedendaags met respect voor traditionele tuinarchitectuur” lijkt ons echter ruim voldoende. En accurater bovendien. Hoewel de tuinen erg modern aandoen – de plattegronden lijken soms wel abstracte schilderijen – bevatten ze immers steeds enkele leesbare en doordachte referenties naar historische stijlen.
De meest frappante rode draad door Dhonts groene creaties lijkt daarom zijn onverdroten aandacht voor het detail. Niets wordt aan het toeval overgelaten. Zo wordt de breedte en de hoogte van de haagmassieven telkens secuur afgewogen en worden de planten met zorg gekozen in functie van hun formele kenmerken, bloeiperiodes en de transparantie van hun gebladerte. Dhont mikt dan ook duidelijk op het creëren van een visueel labyrint, een tuin waaruit verschillende onzichtbare landschappen kunnen opdoemen. Daarom is er de vaak grillige ritmiek van de struik- en haagpartijen, zijn afkeer voor rechte lijnen en dominante assen die de structuur van de tuin meteen verraden. Ook zijn voorkeur voor oude bomen en struiken, rozen, moschata-hybriden en rodondendrons past perfect in het tijdloze, biomorfe en veelgeschakeerde plaatje dat Dhont voor ogen heeft.
“Daarom kan ik ook onmogelijk mijn eigen werk omschrijven,” legt hij uit, terwijl zijn voorhoofd zich in een diepe frons trekt en hij met zijn handen enkele schetsen natekent in de lucht. “Dat laat ik liever over aan anderen, ook al ben ik soms oprecht verbaasd met welke termen ze uiteindelijk komen aandragen. Ik ben – net als ieder creatief mens – gewoon een kind van mijn tijd. En uit alle invloeden en indrukken die op mij afkomen, gebruik ik wat het beste past bij een specifieke opdracht.” Natuurlijk vind je op die manier wel enkele elementen terug uit Engelse of Italiaanse tuinen. Toch laat Dhont zich evengoed inspireren door schilderijen, installaties of muziekstukken. Elke kunstvorm heeft tenslotte haar vaste normen. Ook de tuinarchitectuur. En ofwel hou je je eraan en kies je ervoor het verleden te recycleren, ofwel laat je die strikte normen even voor wat ze zijn en tracht je het bestaande canon te vernieuwen. Dat laatste is wat Dhont steeds tracht te doen.
Inspiratie uit de 16de eeuw
En hoe. Aan smaak en inspiratie heeft de man duidelijk geen gebrek. Zo verwijst hij, gevraagd naar zijn favoriete tuinen, alvast graag naar het ‘bosco sacro’ van Bomarzo uit de zestiende eeuw, de tuinen van Boboli in Firenze, het labyrint van Hever Castle of, dichter bij huis, de tuinen bij het Museum van Buuren in Brussel, die dateren uit het begin van de twintigste eeuw. Dhont vindt er niet alleen aanknopingspunten met zijn eigen ontwerpen, hij staat vooral vol bewondering voor de manier waarop deze tuinen perfect in de locatie werden geïntegreerd. Harmonie en ritmiek spelen dan ook steeds een prominente rol. Daarom is het allicht niet toevallig dat Dhont aanklopte bij componist en filmmaker Thierry De Mey om naar aanleiding van de tiende verjaardag van zijn ontwerpbureau een kortfilm te draaien.
Uit al die inspiratiebronnen distilleert en ontwikkelt Dhont een volstrekt eigen idioom. Zo heeft hij in relatief korte tijd een rijk én hedendaags oeuvre kunnen opbouwen dat wordt gekenmerkt door een perfect samengaan van een plastisch-abstracte visie en een gedegen vakmanschap. Een prima voorbeeld is het project rond het Baljuwhuis in Gaasbeek in opdracht van Piet Van Waeyenberge. Dhont creëerde er een nieuwe tuin van zo’n twintig hectare die nauw aansluit bij de beschermde, uit 1602 daterende commanderij. Als historische knipoog werd enkel het labyrintconcept uit de Renaissance bewaard. Rondom bevind zich immers een eigenzinnig en veelkleurig palet aan symbolen dat wordt gedomineerd door massieve hoogbeukvormen. Verder zijn er licht glooiende rozenperken en een tapijt van afwisselend witte en scharlakenrode moschata-hybriden. Het hele domein loopt bovendien naadloos over in een uitgestrekte vijver, die op zijn beurt wordt omzoomd door een bruegheliaans landschap van weiden en bosschages.
Nog zo’n perfect huwelijk tussen streng realisme en speelse fantasie vind je op het imposante Groenhof in Malderen. Dit park, dat zich uitstrekt over een goede vijftig hectare, werd eerder al eens onder handen genomen door de éminence grise van de Belgische tuinarchitecten, Jacques Wirtz. Dhont, die van het renoveren van parkculturen een van zijn fortes heeft gemaakt, stak het terrein in een hedendaags jasje dat bewust tegen alle klassieke normen indruist. Het basisontwerp, een grondplan dat de normale omtrek verstoort en samenbalt in drie punten, deed sommigen zelfs denken aan de collages van Henri Matisse. “Toch zijn er wezenlijke verschillen,” voegt Dhont er attent aan toe. “In tegenstelling tot kunstwerken bestaan tuinen uit organisch materiaal dat groeit en bloeit. Ze ondergaan dan ook constant veranderingen. Qua plantkeuze en textuur tracht ik daar steeds rekening mee te houden. Een tuin is immers bedoeld om het hele jaar door van te genieten. Daarom ook heb ik erg veel respect voor het werk van tuinmannen en vaklui. Tenslotte beheren ze jouw ideeën.”
Zijn ontwerpen mogen dan steeds gelardeerd worden met cultuurhistorische referenties en filosofische overpeinzingen, Dhont houdt als vakman en pragmaticus duidelijk voeling met het terrein. Een grondige plantenkennis en een goede communicatie met de firma’s aan wie de aanleg van de tuinen wordt uitbesteed, vormen daarom net zo goed een sleutel tot zijn internationale succes.
En wat dat succes betreft staat Erik Dhont duidelijk niet alleen. Net als hun artistieke collega’s uit het mode-, architectuur- of designer-wereldje genieten de Belgische tuinarchitecten in het buitenland een uitstekende reputatie. Een tijdelijke hausse of een terechte erkenning? “In zekere zin zijn we vrijbuiters,” antwoordt Dhont. “Ik bedoel daarmee dat we in België geen dominante traditie hebben die zwaar doorweegt en beperkende normen oplegt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Italiaanse of Engelse tuinarchitectuur. België is een kruispunt van culturen, een creatief laboratorium waar men blijkbaar risicovolle beslissingen durft te nemen. En dat rendeert duidelijk.”
Dave Mestdach [{ssquf}]
“Ik sta zeker niet afkerig tegen openbare projecten, maar het duurt vaak ellendig lang voor ze worden gerealiseerd.”
“Wij zijn vrijbuiters: we hebben in België geen dominante traditie die zwaar doorweegt en beperkende normen oplegt.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier