“Een beetje concurrentie voor de Gimv kan geen kwaad”
Grote buitenlandse biotechclusters hebben jaren voorsprong op Vlaanderen. Dus moet de overheid dringend werk maken van een aantal pijnpunten. Els Vanheusden, algemeen directeur van de biotechclusterorganisatie FlandersBio, legt de vinger op de wonden.
Vlaams minister van Economie en Wetenschap Fientje Moerman presenteert binnenkort haar actieplan voor biotechnologie en andere levenswetenschappen. Benieuwd of zij soelaas biedt aan de biotechwereld, die worstelt met een chronisch tekort aan lefgeld en een gebrek aan leadinvesteerders à la Gimv, om beloftevolle bedrijven op het juiste pad te zetten en houden. Vlaanderen telt volgens Vanheusden pakweg tien jaar achterstand tegenover de grote Amerikaanse biotechcentra en vier à vijf jaar op de regio Oxford-Londen-Cambridge. Dan zijn er nog enkele andere gebieden in Europa die een kleine voorsprong hebben, zoals de zogenaamde Medicon Valley in het zuiden van Zweden en het noorden van Denemarken, en een biotechcluster in Zwitserland.
Vlaanderen had trouwens een groter aantal biotechbedrijven, maar vooral meer leefbare bedrijven, kunnen tellen, geeft Vanheusden toe. “De Vlaamse universiteiten hebben eind jaren negentig tot 2002 heel wat biotechspin-offs gecreëerd waar zaaifondsen typisch tussen de 200.000 en 500.000 euro in investeerden. Dergelijke bedragen zijn onvoldoende om een biotechbedrijf tot de volgende mijlpaal te helpen. Zodra de zaaifondsen dit door hadden, lieten ze meerdere waardevolle biotechprojecten links liggen. Bovendien concentreerden durfkapitalisten in de periode 2002-2004 hun middelen op het levend houden van de bedrijven die ze al in portfolio hadden omdat die geen exit (beursgang) konden realiseren.
“Daardoor hebben we enkele jaren weinig of geen nieuwe biotechbedrijven op de markt kunnen zetten terwijl verschillende van de subkritisch gefinancierde starters het niet gehaald hebben. Het is maar de jongste 18 maanden dat we opnieuw enkele starters mochten verwelkomen,” zegt de frontvrouw van de Vlaamse biotechscène in het hoofdkwartier van FlandersBio in Zwijnaarde.
TRENDS. Hoe meet u zo’n achterstand?
ELS VANHEUSDEN (FLANDERSBIO): “Bijvoorbeeld door te kijken naar de productenpijplijn. Er zijn in de VS al veel producten in de markt. De Europese producten zitten meestal nog in het stadium van de klinische testen. Voorts kijk je ook naar het durfkapitaalgeld dat in de bedrijven wordt gepompt, het aantal beursgangen en uiteindelijk de gerealiseerde omzet. Hoewel Europa en de VS ongeveer evenveel biotechbedrijven tellen, stelt de VS bijvoorbeeld ongeveer dubbel zoveel mensen te werk en heeft ze twee keer meer omzet dan Europa.”
Heeft Innogenetics, dat ruim 20 jaar na zijn oprichting nog altijd niet het grote succesverhaal is, een rem gezet op de investeringen door durfkapitaalverschaffers (VC’s)?
VANHEUSDEN: “Binnen de biotechsector ligt men niet wakker van Innogenetics. Dat het vrij lang geduurd heeft om te komen tot het stadium waar ze nu zijn, heeft volgens mij anderen niet afgeremd. Innogenetics doet het trouwens met zijn diagnostische tak helemaal niet slecht, en anderen hebben zeker lessen getrokken uit dat verhaal. Ook positief is dat als je kijkt naar mensen in wetenschappelijke managementfuncties in de sector hier in Vlaanderen, die ofwel van Innogenetics komen, ofwel van Plant Genetic Systems ( nvdr – nu onderdeel van Bayer CropScience).”
Welke beursintroducties heeft de sector nog in petto?
VANHEUSDEN: “We hebben zeker nog een aantal projecten die rijp zijn voor een beursgang. Misschien dit jaar nog twee ( nvdr – Ablynx en Elbion) en als we nadien aan een ratio van één, maximum twee per jaar door kunnen gaan, denk ik dat we succesvol zijn. Ik denk echter niet dat je moet verwachten dat we elk jaar meerdere bedrijven naar de beurs blijven sturen.”
Waarom zijn durfkapitalisten nauwelijks geneigd in een vroeg stadium geld te pompen in een biotechbedrijf?
VANHEUSDEN: “De meeste fondsen hebben een levensduur van pakweg acht jaar, maar om in biotech een product op de markt te krijgen, heb je een venster van 15 jaar nodig. Voor een VC wordt het een probleem als hij te vroeg investeert en niet tijdig een exit kan realiseren. Een exit kan een beursgang zijn, maar meer en meer kijkt men hiervoor naar overnamescenario’s. Tegenwoordig investeren VC’s pas in biotech nadat fase I, zeg maar de ‘proof of concept’, achter de rug is en er duidelijke aanwijzingen zijn dat het product werkt. Maar vaak raken bedrijven daar zelfs niet.
“Dit is de paradox waar de biotechsector mee kampt: risicokapitaal is aanwezig en durfkapitalisten staan positief tegenover de sector, maar het kapitaal om een starter VC-klaar te krijgen, ontbreekt. We spreken over een ‘early stage gap’ tussen een half miljoen en 3 tot 5 miljoen euro.
“In Vlaanderen is er gelukkig de Gimv, die toch consortia van Europese en zelfs Amerikaanse durfkapitalisten bij elkaar krijgt om te investeren in startende dossiers. Typisch zijn dit dossiers die een zeer lange incubatieperiode achter de rug hebben zoals Actogenics, of opstarten met een bestaande portfolio zoals Movetis. Als dat geld er dan is, en dat gaat dan al snel over vele miljoenen euro, ga je ook internationaal ervaren management voor het bedrijf kunnen aantrekken. Dat is wat Vlaanderen heeft gedaan, getrokken door het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie (VIB). De bedrijven die de jongste paar jaar op de markt zijn gezet, doen het dan ook allemaal zeer goed. Ze gingen de markt op met een startkapitaal van vijf tot zelfs twaalf miljoen euro.”
Dus dankzij de Gimv zitten we toch goed?
VANHEUSDEN: “Als je een internationaal VC-consortium van de grond wil krijgen, heb je eigenlijk een Vlaamse leadinvesteerder nodig, en daar zitten we eigenlijk in de problemen. De Gimv is op dit moment de enige met echt internationaal potentieel. Een beetje concurrentie voor de Gimv zou dan ook geen kwaad kunnen. Er zijn wel andere investeerders zoals KBC, maar zij zullen niet de leiding nemen in early stagedossiers. Je hebt namelijk specialisten nodig die de markt zeer goed kennen en de due diligence kunnen doen, en dat hebben de banken onvoldoende. Kleinere fondsen missen dan weer de middelen en/of de reputatie om als internationale leadinvesteerder te kunnen optreden.
“Een ander probleem is dat een investeerder als de Gimv aan risicospreiding doet bij het uitbouwen van een portfolio. Vlaanderen is groot genoeg om twee of meer kankerbedrijven te hebben. Maar als je dan pas als tweede bij de Gimv aanklopt, kan het zijn dat je ondanks een zeer sterk dossier niet wordt weerhouden. En dan heb je een probleem, want er is geen andere lead investeerder. Eigenlijk kun je stellen dat TiGenix één van de weinige succesvolle voorbeelden is dat zonder de Gimv als lead toch een internationaal VC consortium bij elkaar kreeg. TiGenix ( nvdr – dat in maart naar de beurs trok) is zelf naar Japan en de VS moeten gaan. Bij hen is het gelukt, maar in negen van de tien andere gevallen is het mislukt.”
En waar haalt de Gimv het geld vandaan?
VANHEUSDEN: “Goed management van haar fondsen. En de Gimv kreeg in 1994 het beheer van het Biotechfonds Vlaanderen, een matching fonds van 25 miljoen euro overheidsgeld. De Gimv gebruikt dit om haar eigen meest risicovolle investeringen te leveragen. Zij beslissen autonoom in welk bedrijf zij dat geld steken en bepalen zelf de verdeelsleutel, bijvoorbeeld door voor iedere euro die zij er zelf in steken, twee euro vanuit dat biotechfonds te storten. Op die manier kunnen zij hun eigen risico beperken. Zij hebben dat perfect gemanaged en onze sector een stuk vooruitgeholpen. Maar eigenlijk zou er een vergelijkbaar mechanisme moeten bestaan waarbij andere gekwalificeerde VC’s gespecialiseerd in de sector, ook toegang krijgen tot zo’n matching fonds.
“Daar wordt aan gewerkt, maar het is een zeer moeizaam proces. Het past binnen de verantwoordelijkheden van Fientje Moerman, die een aantal zeer mooie dingen heeft gedaan met bijvoorbeeld het Vinnof en Arkimedesfonds. Vinnof ( nvdr – het Vlaams Innovatiefonds) heeft evenwel een maximale investeringsdrempel van een half miljoen euro, wat echt onvoldoende is voor biotech en waardoor het voor ons onbruikbaar wordt. Dat geeft als paradox dat minister Moerman zegt dat we onvoldoende dossiers hebben en dus eigenlijk geen geld nodig hebben, terwijl de sector juist een grote nood aan risicofinanciering heeft.”
Is het dan minister Moerman die daar niet van wil weten?
VANHEUSDEN: “Neen, het is gewoon dat Vlaanderen soms een beetje heiliger wil zijn dan de paus. De Europese wetgeving zegt dat staatshulp gelimiteerd is tot bepaalde maxima. Maar staatshulp houdt in dat een bepaalde regio in een bedrijf uit die regio investeert. Alle mechanismen die de Vlaamse en Belgische regering tot dusver hebben uitgewerkt, zijn op die manier opgestart, en voor ons dus onbruikbaar. Wat doen andere landen dan? Ik geef het voorbeeld van Duitsland dat investeert in een staatsfonds voor ‘Duitssprekende bedrijven’, waardoor het niet meer valt onder die Europese wetgeving. Zeg zelf, hoeveel Duitse dossiers zal je buiten Duitsland tegenkomen? Ik bedoel gewoon dat vele andere landen die reglementering op een flexibelere en meer ingenieuze manier interpreteren en wij erg rigide zijn en het voor onszelf daardoor moeilijker maken. Een aantal van de administraties is veel te braaf.”
Op fiscaal vlak kan heel wat verbeteren.
VANHEUSDEN: “Buitenlandse biotechbedrijven die toch naar Vlaanderen kwamen, deden dat ondanks het fiscaal klimaat. De vennootschapsbelasting is hier zeer hoog – bijna 34 %. Als ik als bedrijf de keuze heb tussen België en Ierland, waar die minder dan 13 % bedraagt, is mijn keuze voor bepaalde types investeringen zoals productie, snel gemaakt. Bovendien liggen de loonkosten van een onderzoeker bij ons een pak hoger dan het gemiddelde van onze buurlanden. Zelfs na aftrek van 50 procent bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldiging van onderzoekers, blijven de totale loonkosten hoger dan in het gemiddelde van onze buurlanden, De huidige vrijstelling van 25 % voor grote bedrijven en de helft voor jonge innovatieve bedrijven volstaat niet om competitief te worden met onze buren.”
De sector is voortdurend op zoek naar personeel.
VANHEUSDEN: “Aan de snelheid waarin de Vlaamse lifesciencessector zich ontwikkelt, gaan we veel problemen krijgen als er geen extra maatregelen komen om het aantal studenten in exacte wetenschappen op te trekken. Voor hooggespecialiseerde jobs moeten we nu al naar andere landen kijken. Gelukkig probeert de Vlaamse regering al een tijdje mensen te stimuleren om te opteren voor exacte wetenschappen. Vanaf dit academiejaar zien we daar de resultaten van.”
Wat heeft de sector voorts nog nodig?
VANHEUSDEN: “Een langetermijnvisie en consistentie in het beleid tussen de overheden, tenminste als België zich écht wil profileren als kennisregio. Ik geef het voorbeeld van TiGenix, dat als commercieel bedrijf door afwijkende Europese en Belgische regelgeving misschien zijn productiefaciliteit in het buitenland moet bouwen. We hebben redelijk wat inconsistenties, waarbij bijvoorbeeld een Europese wetgeving door België hetzij niet of te laat wordt geïmplementeerd, ofwel wordt geïmplementeerd met een hele hoop addenda die een competitief nadeel geven tegenover andere landen. Daar is België een held in.”
Bert Lauwers
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier