Een van de meest duurzame truien die JBC ooit maakte, komt beroerd uit de methodologie die de Europese Unie naar voren schuift als dé weg naar een duurzame kledingindustrie. Modebedrijven zoals Zara, H&M en Nike betaalden elk 200.000 euro voor inspraak, wat bakken kritiek opleverde.
Volgens Anaïs Claes, de duurzaamheidsmanager van het kledingmerk JBC, is een nieuwe wollen trui ontworpen door modeontwerper Walter Van Beirendonck een van de meest duurzame die JBC ooit heeft laten maken. Toch scoort de trui opvallend slecht in de methode waarop de EU haar ‘ecoscore’ voor kleding wil baseren. “Het garen bestaat uit restwol, de stof is heel kwalitatief en de trui is in België gebreid en gemaakt”, legt Anaïs Claes uit. Toch doet de trui het 88 procent minder goed dan een gewone sweater van polyester, een kunststof op basis van fossiele olie. “Die resultaten zijn toch tegenstrijdig?” vraagt Claes.
Hoe werkt de schatting?
Europa wil dat de industrie voor de ecoscore voor kleding gebruik maakt van levenscyclusschattingen (life cycle assessment, LCA). LCA-onderzoekers worden vaak door de industrie betaald en kunnen de resultaten ‘bewust sturen’. Zo staat het een consultant vrij om een parameter zoals waterverbruik al dan niet op te nemen. De Europese Commissie ontwikkelde daarom de Product Environmental Footprint (PEF) met zestien milieucriteria voor elke levenscyclusschatting. Die zestien parameters, waaronder waterverbruik, zijn gelijk voor alle mogelijke producten. De textielindustrie is niet de eerste die zo’n PEF-levenscyclusschatting lanceert, onder andere hondenvoedingproducenten en bierbrouwers gingen haar al voor. Het Franse softwarebedrijf Glimpact ontwikkelde de schattingssoftware voor de textielwereld op basis van de zestien PEF-criteria. Anaïs Claes ging daar op onze vraag mee aan de slag.
‘De methodologie gaat uit van bepaalde aannames, die niet wetenschappelijk zijn. Een LCA is geen analyse, maar een schatting’
De cijfers van JBC verklappen het al. Voor een dierlijke vezel als wol is de LCA niet mals. Dat heeft onder meer te maken met de klimaatimpact, de grootste van de zestien impactcategorieën. Schapen zijn herkauwers die methaangassen uitademen. Ook voor landgebruik scoort wol slecht, want schapen hebben veel ruimte nodig om te grazen. “De PEF-methodiek houdt er geen rekening mee dat grazen juist gezond is voor de grond, in tegenstelling tot oliewinning”, reageert Dalena White van de internationale wolfederatie IWTO.
Professor ecodesign Karine Van Doorsselaer (UA) is verontwaardigd: “De PEF-methodologie gaat uit van bepaalde aannames, die niet wetenschappelijk zijn. Een LCA is geen analyse, maar een schatting. Het opstellen van een volledig levenscyclusscenario is zodanig complex dat het in feite onmogelijk is.” Voor data kunnen bedrijven leunen op databases van bedrijven zoals Ecoinvent en Sphera, maar die data zijn volgens Van Doorsselaer en White verouderd. White zag zelfs berekeningen voor wol op basis van cijfers uit Nieuw-Zeeland van twintig jaar geleden.
Wie betaalt voor de schattingen?
De toekomstige impactmeting van de ruimtevaart zal de Europese Unie bekostigen, ‘omwille van militaire belangen’, maar voor de meeste andere metingen moet de industrie zelf betalen. Daar is veel kritiek op. “De Commissie wil niet bijdragen aan iets wat de industrie vooruit kan helpen”, zegt Baptiste Carriere-Pradal van de consultancy 2BPolicy. Hij treedt op als facilitator van het technisch secretariaat van de PEFCR (Product Environmental Footprint Category Rules) en vroeg een Europese beurs aan, goed voor 380.000 euro. Dat bleek niet voldoende, dus haalde het technisch secretariaat ruim 1 miljoen euro op, bij de bedrijven zelf.
Voor een eenvoudige polo met drie knopen, vier soorten garens, twee labels en een kraag heb je al snel meer dan tien afzonderlijke analyses nodig.
Kledingbedrijven betalen 150.000 euro voor drie jaar om als ‘stemgerechtigd lid’ mee te beslissen hoe de PEF-methodiek juist toegepast wordt op kleren en schoenen. In 2024 kwam daar nog eens 50.000 euro bovenop, omdat het werk maar liefst vijf jaar geduurd heeft. Jo Van Landeghem, adjunct-directeur van Febelsafe en voorheen werkzaam bij de modefederatie Creamoda, getuigt dat hij in de beginjaren suggesties deed om de PEFCR te verbeteren, als niet-stemgerechtigd lid vanuit de Europese modefederatie Euratex. “Maar die legde het secretariaat naast zich neer. Het was duidelijk dat je enkel kon meebeslissen als je betaald had”, aldus Van Landeghem. Een groot aantal fastfashionbedrijven toonde zich daartoe bereid, zoals C&A, Decathlon, H&M, Inditex (het moederbedrijf van onder meer Zara), Lacoste, Nike en VF Corporation, het moederbedrijf van het outdoorkledingbedrijf The North Face en schoenenmerken zoals Vans en Timberland.
Vooral die twee laatste vallen op, omdat het Amerikaanse en geen Europese bedrijven zijn. “De mode-industrie is nu eenmaal een globale sector”, zegt Carriere-Pradal daarover. Europees parlementslid Sara Matthieu (Groen) trekt parallellen met de manier waarop Donald Trump op het Europese beleid weegt. “Het kan niet de bedoeling zijn dat Amerikaanse leiders of Amerikaanse bedrijven onze wetgeving vormgeven.” Matthieu is ‘erg geschrokken’ van de financieringsvorm: “Voor technische materie zoals dit leunt de EU te hard op de industrie.” Zij is niet de enige Europarlementariër met bedenkingen. Hilde Vautmans (Open Vld) vreest dat de PEFCR de geloofwaardigheid van de EU kan ondermijnen, schreef ze al in 2022, terwijl het net “greenwashing de wereld uit moet helpen”.
Lees ook | Reis naar Ghana inspireert 7 Belgische kledingmerken tot meer duurzaamheid: ‘Dit had ik nog nooit gezien’
Wat merken de klanten hiervan?
Bedrijven die een eigen LCA laten uitvoeren, zijn daarmee vier tot twaalf maanden en 10.000 tot 100.000 euro kwijt, zegt Karine Van Doorsselaer. De PEFCR behandelt alle productcomponenten bijna gelijkwaardig, ongeacht hun aandeel in gewicht of milieu-impact, luidt het bij meerdere experts. Voor een eenvoudige polo met drie knopen, vier soorten garens, twee labels en een kraag heb je zo al snel meer dan tien afzonderlijke LCA’s nodig. “Van geld scheppen gesproken”, besluit Karine Van Doorsselaer. “Enkel de consultatiebureaus die LCA’s uitvoeren, varen financieel heel wel bij deze methode.”
Anaïs Claes is niet van plan om een LCA te bestellen van de trui die ze vorige week met Van Beirendock lanceerde. “Grote bedrijven hebben meer geld om LCA’s te laten uitvoeren”, zegt zij. “Ze hebben ook meer macht in de fabrieken, omdat zij een groter deel van de productievolumes afnemen. Zo kunnen ze sneller en misschien zelfs gratis data opvragen aan hun leveranciers.” Voor de jeanscollectie van HNST liet Claes wel al LCA’s uitvoeren. “Hoewel we heel trots zijn op die scores, merken we dat het moeilijk is om onze klant mee te nemen in dit verhaal. Een LCA is geen doorslaggevende factor voor een aankoop.”
“Oorspronkelijk is de PEFCR bedoeld als een soort ‘nutriscore’ of ‘ecoscore’”, vertelt Dalena White van de wolfederatie IWTO. Maar de Italiaanse consultant Alessandra Zamagni, die nauw samenwerkt met Glimpact, stelt dat de berekening vooral tot interne verbeteringen leidt. Haar hoop is dat bedrijven op termijn afstappen van de verouderde databases, en eigen duurzaamheidsgegevens laten ophalen. De Europese Commissie neemt de PEF-methode dit voorjaar opnieuw onder de loep. Dalena White blijft bezorgd, omdat de methodiek werd opgenomen in de Europese ecodesignwetgeving (ESPR). “De EU stelt de PEFCR voor als een vrijwillige tool”, zucht White. “Maar door hem te vermelden in die wet, verplicht de Commissie indirect om er toch gebruik van te maken.”
Dit artikel kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Onderzoeksjournalistiek.