Het weerklonk de voorbije week langs alle kanten: we doen er alles aan om de euro te redden.
En wees maar gerust dat het genoeg is om de euro overeind te houden, zo voegde Mario Draghi, de voorzitter van de Europese Centrale Bank (ECB), er mysterieus aan toe. Naast Draghi maakten ook Angela Merkel, François Hollande en Mario Monti de borst nat voor de Europese eenheidsmunt. De discussie over deze stoere uitlatingen spitste zich in hoge mate toe op de rol die de ECB kan of moet spelen in de bestrijding van het onweer in euroland.
Om de crisis in de eurozone écht te bezweren, is veel meer nodig dan ingrepen van de ECB. De ware aard van deze crisis kan op diverse wijzen geanalyseerd worden. Een valabele aanpak bestaat erin de eurocrisis op te delen in vier deelcrises die elk al moeilijk te beheersen vallen, maar door de onderlinge interacties haast niet te behappen zijn. De vier deelcrises zijn institutioneel, bancair, de publieke financiën en het probleem van de competitiviteit.
Nog fundamenteler is dat de crisis de veruiterlijking vormt van twee onderliggende bewegingen die ons politiek en democratisch bestel onder hoogspanning zetten, meer dan ooit sinds de Tweede Wereldoorlog. Ten eerste staat het naoorlogse sociaaleconomische herverdelingsmodel centraal, en ten tweede de noodzaak om belangrijke nationale bevoegdheden in de eurozone onverkort en definitief over te hevelen naar het Europese niveau. Beide fenomenen werken op elkaar in en moeten dringend worden aangepakt.
Ons naoorlogs sociaaleconomisch herverdelingsmodel heeft zijn houdbaarheidsdatum overschreden, vooral door de vergrijzing. De uitgaven voor de pensioenen en de gezondheidszorg escaleren zodanig dat ze op geen enkele wijze financierbaar blijven. Het is een volstrekte utopie dat hogere belastingen ze kunnen financieren. De publieke financiën van alle westerse landen staan nu al enorm onder druk en dat neemt de komende jaren alleen maar toe.
De geld- en kapitaalmarkten weten ondertussen perfect dat nagenoeg alle westerse landen bij ongewijzigd beleid in de niet zo verre toekomst financieel de muur in gaan. Het strakke keurslijf dat een monetaire unie oplegt, maakt de markten extra bevreesd voor die noodlottige evolutie. Net daarom leeft die vrees veel minder in landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië.
De overdracht van bevoegdheden aan Europa is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om tot een werkbare en duurzame monetaire unie te komen om de net vermelde nadelen uit de wereld te helpen. Deelthema’s die bij die bevoegdheidstransfer centraal moeten staan, zijn een budgettaire unie (met geïnstitutionaliseerde transfermechanismen zoals in de VS), een bankenunie en een sluitend en afdwingbaar controle- en vetorecht voor het sociaaleconomische beleid. Voor sommige landen, met Frankrijk op kop, is dat onbespreekbaar. Zij hypothekeren het voortbestaan van de euro, wat de ECB ook aan ingrepen verzint.
Het opvallende aan de twee noodzakelijke ingrepen – de fundamentele hervorming van het sociaaleconomische herverdelingsmodel en de omvangrijke bevoegdheidsafstand aan Europa – is dat we dit al lang weten. Toen we in de jaren negentig definitief de weg van de monetaire unie insloegen, werd er uitgebreid voor gewaarschuwd dat we grote risico’s namen als we dat zonder politieke unie deden. De toenmalige beleidsvoerders veegden die argumentatie van tafel: als de nood hoog werd, zouden ze het nodige wel doen. Naar het schijnt is de nood nu zeer hoog.
Ook over de houdbaarheid van ons sociaaleconomische herverdelingsmodel weten we al heel lang dat er ingegrepen moet worden. Toen de Antwerpse hoogleraar economie Emiel Van Broekhoven in de jaren zeventig aangaf dat er aan het begin van de 21ste eeuw een zwaar pensioenprobleem aankwam, noemde eerste minister Leo Tindemans dat het gekakel van een ivorentoreneconoom.
Het klinkt bijzonder wrang en vooral ongeloofwaardig dat tenoren uit de nationale politiek van de voorbije decennia nu zwaar van leer trekken tegen de huidige bewindsvoerders. Zowel over het herverdelingsmodel als over de Europese constructie moeten we nu het puin ruimen van het beleid van tien, twintig en dertig jaar geleden. De geschiedschrijving wordt hard voor deze generatie politieke bewindslui, maar misschien nog harder voor de generaties voordien.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier