Die andere 3 procentnorm
Een van de weerkerende onderwerpen van debat en discussie onder economen is de vraag in hoeverre het criterium van het begrotingstekort van 3 procent voldoende aandacht schenkt aan en ruimte biedt voor overheidsuitgaven die groei stimuleren. Economen als Paul De Grauwe hameren al lang op het feit dat de overheidsinvesteringen in Europa, maar ook in de VS, het jongste decennium sterk zijn teruggelopen. Empirisch onderzoek wijst nochtans uit dat overheidsinvesteringen duidelijk verband houden met toekomstige economische groei.
Politiek is en blijft het het gemakkelijkst om geplande overheidsinvesteringen uit te stellen als antwoord op een begrotingstekort dat de 3 procentnorm overschrijdt. Dat effect wordt in de meeste Europese landen nog versterkt door begrotingssimulaties voor de korte en middellange termijn die op verzoek van de regering of de Europese Commissie worden uitgevoerd door de eigen administratie of door nationale planbureaus. De macro-economische rekenmodellen op de korte termijn die daarvoor gebruikt worden, brengen wel de kosten maar niet de baten van zulke extra overheidsinvesteringen in kaart. De baten worden gerealiseerd op een langere termijn, die buiten het gezichtsveld ligt van de begrotingssimulatie… en van de zittende regeringscoalitie. En zo belanden we met zijn allen in een vicieuze cirkel van elkaar versterkende bezuinigingsrondes zonder concreet uitzicht op groei. Het is wachten op groei, die van elders moet komen.
De voormalige Belgische eurocommissaris voor Onderzoek, Philippe Busquin, pleitte er begin jaren 2000 voor om overheidsuitgaven in onderzoek en ontwikkeling buiten de begrotingstekortnorm van 3 procent te houden. Zijn pleidooi haalde het net niet. Het werd snel en effectief getorpedeerd door de toenmalige ministers van Financiën.
Ik heb zelf altijd geargumenteerd tegenover de Europese Commissie dat die andere, veel ‘softere’ 3 procentnorm – het streven naar investeringen in onderzoek en innovatie in Europa ter hoogte van 3 procent van het bruto binnenlands product – in deze context herijking behoefde. Die 3 procentnorm moest niet vooral de verantwoordelijkheid leggen bij de privésector – zoals destijds voorgesteld in Barcelona, met 2 procent als streefcijfer voor het private deel van onderzoek en ontwikkeling – maar een uiting zijn van publieke prioriteiten. Overheden zijn rechtstreeks verantwoordelijk voor de uitgaven voor onderzoek en voor hoger onderwijs aan universiteiten, hogescholen en andere publieke kennisinstellingen. Uiteindelijk vormen die investeringen de langetermijngroeimotoren van onze hoogontwikkelde economieën. Het rendement zal, in deze periode van lage rente, vrij snel een veelvoud zijn van de rente op staatspapier.
Gegevens over overheidsuitgaven in de jongste tien jaar liegen er niet om. Het aandeel van de overheidsuitgaven voor onderzoek als percentage van de totale overheidsuitgaven – wat men zou kunnen noemen de publieke prioriteit die aan wetenschap en onderzoek gegeven wordt – ligt bijvoorbeeld in Europa ongeveer de helft lager dan in de Verenigde Staten; in Zuid-Korea is het tegenwoordig dubbel zo hoog als in Japan. In Europa is het sterk gestegen in landen als Duitsland, Zwitserland, Denemarken, Estland en Oostenrijk, terwijl het veeleer onder druk is komen te staan in landen als Nederland, Frankrijk en Engeland, om niet te spreken van Spanje, Portugal of Ierland. België is min of meer constant gebleven.
Pas vorig jaar is de Europese Commissie zich ervan bewust geworden dat de kwaliteit van de overheidsuitgaven wellicht even belangrijk is als de kwantitatieve norm van 3 procent begrotingstekort. Dat vormt een van de verklaringen voor het verschil tussen Nederland en België, waarover Paul Krugman afgelopen maand wat cynische noten kraakte, en de hele Nederlandse economenwereld in rep en roer stond. Hoe verschillend ook de huizenmarkt, de gasopbrengsten of het pensioenstelsel tussen beide landen, in tegenstelling tot België heeft Nederland destijds fors bezuinigd op overheidsinvesteringen en dan in het bijzonder op die in wetenschappelijk onderzoek. De Nederlandse regering besliste een belangrijk gedeelte van de gasopbrengsten niet langer daarvoor te reserveren, maar ze uit politiek gemak in te zetten voor het terugdringen van het begrotingstekort. Daar lijkt het land nu de prijs voor te moeten betalen.
De auteur is rector van de Universiteit Maastricht.
LUC SOETE
Politiek blijft het het makkelijkst om geplande overheidsinvesteringen uit te stellen als antwoord op een begrotingstekort dat de 3 procentnorm overschrijdt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier