DEZE FRANK MAAKT U KAPOT. Harde noot
De koppeling van de Belgische frank aan de Duitse mark viert haar vijfde verjaardag. Een politiek sukses met een erg zwaar ekonomisch prijskaartje. Voor heel wat bedrijven is de sterke frank een harde noot om kraken.
En wat leren de deelnemers aan het formatieberaad uit de semi-mislukte koppeling ? De Ieren doen het anders : zij mikken op een stabiele en niet zozeer een sterke munt.
Het dossier ligt niet op de onderhandelingstafel van formateur Jean-Luc Dehaene omdat Fons Verplaetse, goeverneur van de Nationale Bank, er de voorbije vijf jaar in geslaagd is om het tema tot een onbespreekbaar ekonomisch dogma te verheffen : de koppeling van de Belgische frank aan de Duitse mark. “Onbespreekbaar” vat men best zeer letterlijk op : wie de koppeling in vraagt stelt, krijgt van de Nationale Bank méér dan de volle laag.
Het lijkt omwille van essentieel twee redenen terecht dat de muntkoppeling, door de regering officieel uitgeroepen in juni 1990, niet ter diskussie staat. Ten eerste, België is een zeer open ekonomie uitvoer en invoer vertegenwoordigden in 1994 resp. 70,7 % en 65,1 % van het BBP zodat grillige bokkesprongen van de wisselkoers het ekonomisch systeem al te zeer zouden verstoren. Ten tweede, het in de hand houden van inflatie en rente-evolutie vereist een geloofwaardig monetair beleid dat op zijn beurt nauw samenhangt met de stabiliteit van de wisselkoers. Deze twee argumenten pleiten niet onmiddellijk voor een sterke dan wel een stabiele munt, een zeer belangrijk onderscheid in de beoordeling van het koppelingsbeleid (cfr. infra).
GEEN DISCIPLINE.
Wie er de jaarverslagen van de Nationale Bank sedert 1990 op naleest, krijgt de indruk dat er aan de koppeling frank-mark niets dan positieve kanten zitten. De werkelijkheid ziet er behoorlijk anders uit. Het is een statistisch toeval, maar als symbool is het treffend : net vanaf juni 1990, de start van de koppeling, is de werkloosheid in België opnieuw beginnen groeien. Aan de harde-muntpolitiek zit een serieus prijskaartje vast in termen van ekonomische groei en tewerkstelling, omdat België onbekwaam is gebleken om het gedisciplineerde loon- en begrotingsbeleid te voeren dat zo’n muntbeleid vereist. En zeker omdat door de frank/mark-koppeling de Belgische frank tegenover zowat alle andere munten duurder geworden is. De Belgische frank bereikte vorige week vrijdag zijn hoogste peil in negen jaar tijd.
België kan voor dit omkaderend beleid een voorbeeld nemen aan Nederland en Duitsland. Eerst de begroting. Voor de lopende begroting boekten Nederland en Duitsland vorig jaar een tekort van respektievelijk 3,8 % en 2,7 % van hun BBP. De schuldratio klokte af op 78,5 % en 53,2 %. Duitsland blijft daarmee binnen de perken van de Maastricht-normen (3 % lopend deficit en 60 % schuldratio) ; Nederland komt, met een flinke aardgasduw in de rug, aardig in de buurt. En België ? Vooral het gebrek aan financiële discipline in 1994 een lopend tekort van 5,6 % en een schuldratio van 136 % stuwt de Belgische rentevoeten op lange termijn kontinu boven het Duitse niveau (zie grafiek Een sterk verhaal).
Nederland en Duitsland hebben ook hun loonkosten veel beter in de hand gehouden dan België (zie tabel De loonblues). Het totale loonaandeel in het Belgische BBP lag vorig jaar op 74,6 % tegenover resp. 66,8 % en 67,7 % voor Nederland en het vroegere West-Duitsland. In haar jongste Financiële Berichten berekent de BBL dat de reële lonen tussen 1987 en 1994 in België met 14,5 % stegen, tegenover 4,9 % in Duitsland en 3,3 % in Nederland. Goeverneur Verplaetse slaagt er niet in om de “bevriende” vakbonden de lijn opgelegd door de frank/mark-koppeling te doen volgen.
Wekt het dan verbazing dat over de periode 1990-’94 de globale werkgelegenheid in België aanzienlijk kromp, terwijl ze in West-Duitsland en vooral in Nederland toenam ?
Met deze loonevolutie in het achterhoofd, is het geen mysterie meer waarom de Belgische konjunktuur net dezer dagen, in volle formatieberaad, zwaar terugvalt. In april daalde de konjunktuurindicator van de Nationale Bank voor de vijfde maand op rij met vooral een opmerkelijke terugval in de post buitenlandse bestellingen.
Tot nu toe droeg de uitvoer het ekonomisch herstel. Met de afwaardering van dollar, pond sterling, lire, Zweedse kroon, peseta en in mindere mate Franse frank stond het in de sterren geschreven dat de harde-muntlanden het moeilijk zouden krijgen. De meest forse klappen zijn uiteraard voor het land dat zijn interne kosten het minst onder kontrole heeft en bovendien een erg prijsgevoelig produktenpakket bezit : in maart daalde de negen maanden voorop lopende konjunktuurindicator van de Oeso opnieuw sterker in België dan in het geheel van de Europese Unie.
Intussen blijven vertegenwoordigers van de Nationale Bank openbaar de stelling verdedigen dat België misschien wel een probleem inzake externe konkurrentiekracht heeft, maar binnenlands aan kompetitiviteit wint. De studie waaruit dit zou moeten blijken, houdt men bij de Nationale Bank in de lade. Maar goed ook. Die argumentatie is immers klinkklare nonsens.
MAGER OVERSCHOT.
Het ziet ernaar uit dat de lijn van forse overschotten op de lopende rekening van de betalingsbalans, zoals de Bleu die de jongste jaren opstapelde, niet in dezelfde mate zal kunnen doorgetrokken worden. Precies dat lopend surplus zowel in ’93 als in ’94 officieel 5,1 % van het BBP vormt één van de paradepaardjes waarmee de verdedigers van de harde-muntpolitiek graag uitpakken om hun gelijk te staven. In de konkrete Belgische situatie is dit een bizarre feestvreugde want het lopende surplus duidt erop dat er netto meer in het buitenland dan in België geïnvesteerd wordt. Eén van de noodzakelijke voorwaarden om ooit tot een strukturele oplossing van onze tewerkstellings- en schuldenproblemen te komen, is precies het realizeren van voldoende investeringen in België zelf.
De vraag rijst bovendien in hoeverre dat overschot op de lopende rekening reëel is. De meeste Belgische statistieken zijn nog weinig betrouwbaar, en die van de betalingsbalans lijkt helemaal uit de hoge hoed getoverd. Enkel de officiële statistici en bewindvoerders nemen dit cijfer nog au sérieux, onafhankelijke binnen- en buitenlandse konjunktuuranalisten lachen ermee.
De cijferchaos is het grootst met betrekking tot de handelsbalans waar zelfs nog voor 1993 erg verschillende cijfers circuleren, al naargelang de bron het Nationaal Instituut voor de Statistiek, de Nationale Bank of een vertwijfelde expert van de Kredietbank is.
Voorts profiteert de lopende rekening van de Bleu sterk van de hoofkwartierfunktie van Brussel (EU, Navo, koördinatiecentra, enzovoort). In het begin van de jaren negentig werd de baat van die funktie op jaarlijks 100 miljard frank geschat.
Een ander belangrijk element is het feit dat veel Belgen hun spaarcenten aanhouden in het buitenland. De hierop geïnde intresten en baten verschijnen in de lopende rekening in de post “Inkomens uit Beleggingen en Investeringen”. Die post bedroeg in 1994 plus 113 miljard, ruim een kwart van het officiële lopende surplus.
Last but not least is er de relatieve daling van de import, een gevolg van de scherpere recessie in ’93 en ’94 in vergelijking met onze belangrijkste handelspartners, en van de grote argwaan van de Belgische konsument. Over de periode 1980-93 beliep de private konsumptie 64 % van het BBP. In 1994 lag dat aandeel op slechts 61,7 %, wat neerkomt op een konsumptietekort van 175 miljard (2,3 % van een BBP van 7621 miljard). Met een importaandeel van rond de 35 % in die konsumptie gaat het hier dus over een minder-import van 61 miljard, een integrale bonus voor de lopende rekening.
DE IEREN HEBBEN EEN PUNT.
Is het mogelijk een ander muntbeleid te voeren dat misschien méér kansen biedt om de zware kosten verbonden aan het huidige beleid te vermijden zonder de belangrijkste voordelen ervan te verliezen ? “Zeker”, stelt Brendan Walsh, ekonoom verbonden aan het University College in het Ierse Dublin.
Walsh baseert zijn konklusie op een vergelijking van het beleid dat Ierland voerde voor en na augustus 1993, de datum waarop binnen het Europees Monetair Systeem (EMS) de brede schommelingsband van 15 % van kracht werd. Brendan Walsh : “In de periode 1987-’92 voerden de Ierse autoriteiten een beleid gelijkaardig aan de sterke frank-politiek door de direkte koppeling van het Ierse punt aan de Duitse mark. Dit leidde vooral op het einde van 1992 tot hevige spekulatie, zware interventies vanwege de centrale bank en zeer hoge rentevoeten. In januari 1993 brak de veer en werd het punt met 10 % gedevalueerd binnen het EMS. Men besefte dat het Ierland aan interne kostensoepelheid ontbrak om een koppelingsbeleid te voeren. “
Volgens Walsh hebben de autoriteiten sinds de zomer van 1993 het geweer van schouder veranderd en voeren ze nu een beleid ter stabilizering van de zogenaamde effektieve wisselkoers van het punt (een gewogen gemiddelde van de individuele wisselkoersen met de belangrijkste handelspartners). Brendan Walsh : “De resultaten zijn merkwaardig. De effektieve wisselkoers van het Ierse punt is sedert augustus 1993 opvallend stabiel gebleven. De inflatie ging niet omhoog, de rentevoeten kwamen wel naar beneden en het niveau van ekonomische aktiviteit bleef, zeker in verhouding tot de rest van Europa, méér dan goed, net zoals trouwens de jobkreatie. En rond de munt ontwikkelden zich geen spekulatieve bewegingen meer. “
De Ierse monetaire autoriteiten willen het niet officieel gezegd hebben dat de stabilizering van die effektieve wisselkoers nu hun beleidsdoel is. Maar op een recent kongres waar Brendan Walsh de resultaten van zijn onderzoek naar voren bracht, sprak de goeverneur van de Ierse centrale bank hem niet tegen. En wat zegt onze goeverneur ?
JOHAN VAN OVERTVELDT
H. BR.
E.B.
F. Cr.
JVG
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier