De zwartepiet wordt doorgeschoven

Organisatoren van concerten en schouwspelen die een beroep doen op buitenlandse artiesten, moeten de BTW die in dat geval verschuldigd is, meestal zelf betalen.

Zo’n kleine drie jaar geleden werd het artiestenwereldje danig opgeschrikt. Een groot aantal artiesten werd immers verplicht om voortaan BTW aan te rekenen op de geleverde prestaties. Zodat zij voortaan ook verplicht werden om alle BTW-formaliteiten te vervullen waaraan BTW-plichtigen onderworpen zijn.

De verbazing was groot, omdat het BTW-wetboek ten aanzien van uitvoerende artiesten uitdrukkelijk in een vrijstelling van belasting voorziet.

Vrijstelling. De situatie die het BTW-wetboek viseert, is die van artiesten (acteurs, muzikanten…) die prestaties verrichten ten aanzien van organisatoren van schouwspelen of concerten, of ten aanzien van uitgevers van grammofoonplaten of andere geluidsdragers (onder meer cd’s), of nog, ten aanzien van makers van films of andere beelddragers (bijvoorbeeld video’s).

Het BTW-wetboek zegt uitdrukkelijk dat deze prestaties vrijgesteld zijn van BTW. Iemand organiseert bijvoorbeeld een concert en doet daarvoor een beroep op een zanger. De vergoeding die deze laatste aanrekent aan de organisator, is dus in principe vrij van BTW. Het probleem is dat deze vrijstellingsregeling voorheen zeer ruim werd geïnterpreteerd. De vrijstelling gold niet alleen ten aanzien van artiesten- natuurlijke personen (mensen van ‘vlees en bloed’), maar ook ten aanzien van artiesten- vennootschappen.

Het is geweten dat veel artiesten tegenwoordig hun eigen vennootschap(je) hebben. Wie naar een concert gaat, en daar zanger A of B ziet optreden, hoort weliswaar de stem van de persoon in kwestie; maar de kans is niet gering dat het concert in werkelijkheid gegeven wordt door een vennootschap die ter plekke, op het podium, vertegenwoordigd wordt door haar bestuurder of zaakvoerder (zijnde zanger A of B).

Van de vergoeding die de vennootschap voor dat optreden ontvangt, werd vroeger aangenomen dat zij ook onder de BTW-vrijstelling viel waarin het BTW-wetboek ten aanzien van uitvoerende artiesten voorziet.

Beperking. Ongeveer drie jaar geleden besliste de BTW-administratie evenwel om de BTW-vrijstelling in verband met uitvoerende artiesten voortaan enger te interpreteren, en dit zowel op het gebied van de opdrachtgevers als op het vlak van de uitvoerende artiesten zelf.

De vrijstelling geldt, zoals gezegd, alleen wanneer uitvoerende artiesten optreden in opdracht van organisatoren van schouwspelen en concerten, of uitgevers van klankdragers (platen, cd’s…) of makers van beelddragers (bijvoorbeeld films en video’s).

Sinds 1 april 1998 vertrekt de administratie van het standpunt dat radio- en televisiestations of productiemaatschappijen niet langer tot die opdrachtgevers gerekend mogen worden, tenzij de programma’s die zij realiseren voor het publiek toegankelijk zijn. Een artiest die optreedt in opdracht van bijvoorbeeld een televisiezender, zonder dat de opname voor het publiek toegankelijk is, moet dus in principe BTW aanrekenen. De televisiezender wordt dan immers niet geacht een organisator van schouwspelen of concerten te zijn.

Sinds 1 april 1998 neemt de administratie bovendien het standpunt in dat de BTW-vrijstelling nog slechts kan spelen wanneer een artiest individueel optreedt, én hij tegelijk optreedt in zijn hoedanigheid van natuurlijk persoon. Artiesten- vennootschappen kunnen zich – in de ogen van de administratie – dus niet langer op de vrijstelling beroepen. En hetzelfde geldt in principe ook voor artiesten die weliswaar niet in vennootschaps-vorm optreden, maar wel in de vorm van een groepering of feitelijke vereniging.

Deze laatste uitsluiting heeft evenwel voor zo veel protest gezorgd dat de BTW-administratie in de praktijk wat gas teruggenomen heeft. Zonder het met zo veel woorden te zeggen, heeft zij nadien laten verstaan dat groeperingen en feitelijke verenigingen van artiesten toch nog aanspraak kunnen maken op de BTW-vrijstelling.

Maar heel duidelijk is dit allemaal niet. Met als gevolg dat in de praktijk best enige voorzichtigheid aan de dag wordt gelegd, en het allicht raadzaam is om in concrete gevallen klaar en duidelijk het standpunt van de BTW-administratie te vragen.

Wat er ook van zij, één zaak is duidelijk: vennootschappen van artiesten vallen sinds 1 april 1998 – zo meent de administratie – hoedanook buiten de BTW-vrijstelling waarin het BTW-wetboek ten aanzien van uitvoerende artiesten voorziet.

Het gevolg is dat zij altijd BTW moeten aanrekenen, wat overigens niet noodzakelijk een nadeel is. Wie BTW moet aanrekenen, heeft echter wel recht op recuperatie van de BTW die hij zelf heeft betaald. Voor een zanger of muzikant die zwaar geïnvesteerd heeft in een dure geluidsinstallatie of in dure instrumenten, is de BTW-plicht dus niet noodzakelijk nadelig. De enigen die onder de BTW-plicht echt te lijden hebben, zijn de opdrachtgevers in die gevallen waarin zij zelf geen recht op recuperatie hebben van de BTW die zij aan de artiesten betalen (bijvoorbeeld particulieren, of vrijgestelde BTW-plichtigen zoals scholen, ziekenhuizen enzovoort).

Buitenland. Een heikele kwestie betreft de buitenlandse artiesten. Als een buitenlandse zanger of muzikant in België optreedt en hij zich niet op de BTW-vrijstelling voor uitvoerende artiesten kan beroepen (bijvoorbeeld omdat hij optreedt in de vorm van een vennootschap), dan moet hij in principe Belgische BTW aanrekenen. De diensten van artiesten worden immers geacht plaats te vinden daar waar het spektakel doorgang vindt. Als dit in België gebeurt, is er derhalve sprake van een dienst die in België plaatsvindt, en die bijgevolg onder toepassing valt van de Belgische BTW-regeling.

Het gevolg is dat een buitenlandse artiest die zich niet op de Belgische BTW-vrijstelling voor uitvoerende artiesten kan beroepen, en die in België een optreden verzorgt, in principe verplicht is zich in België voor BTW-doeleinden te laten registreren. Normaal brengt dit bovendien de verplichting mee om in België een aansprakelijk vertegenwoordiger aan te stellen die vervolgens voor het nakomen van alle Belgische BTW-verplichtingen zal instaan.

Dit alles vormt in de praktijk een omslachtige, dure en ingewikkelde aangelegenheid. Vandaar dat de administratie op zoek is gegaan naar een oplossing die de buitenlandse artiesten van al die BTW-problemen moet verlossen.

Uit een beslissing die onlangs bekend is geraakt, blijkt nu dat de administratie deze oplossing gevonden heeft in een zogenaamde verleggings-regeling: in de gevallen waarin een buitenlandse artiest die in België optreedt, in principe verplicht is BTW aan te rekenen, zal die verplichting niet door hem nagekomen moeten worden, op voorwaarde dat de Belgische opdrachtgever (hij die het schouwspel of het concert organiseert, of de uitgever van de klankdrager, of de maker van de beelddrager) de betaling van de BTW zelf ter harte neemt (door de BTW zelf, via zijn eigen BTW-aangifte aan de Belgische fiscus te voldoen).

Deze praktische oplossing kan uiteraard alleen maar worden toegepast in die gevallen waarin de opdrachtgever zelf het statuut van BTW-plichtige heeft. En dus niet bijvoorbeeld wanneer een particulier voor een familiefeest een beroep doet op een buitenlandse artiest. Particulieren beschikken immers niet over de mogelijkheid om de BTW die zij aan hun leveranciers of dienstverrichters verschuldigd zijn, zelf aan de Belgische schatkist te betalen.

De praktische oplossing waarvan sprake kan alleen toegepast worden als de opdrachtgever zelf een gewone BTW-plichtige is, of minstens in principe de hoedanigheid van BTW-plichtige heeft.

Vrijgesteld. Dit laatste is onder meer het geval wanneer de opdrachtgever in beginsel BTW-plichtig is (omdat hij een economische activiteit uitoefent), maar hij voor het overige vrijgesteld is van de verplichting om BTW aan te rekenen.

Bedoeld zijn daarmee de zogenaamde BTW-plichtigen zonder recht op aftrek van de voorbelasting. Zo bijvoorbeeld de advocaten, notarissen, dokters, ziekenhuizen, scholen, onbaatzuchtige organisatoren van concerten of toneelvoorstellingen voorzover zij door de bevoegde overheid erkend zijn, enzovoort, enzovoort.

Neem bijvoorbeeld een school die voor haar jaarlijks schoolfeest een buitenlandse artiest laat optreden die bij nader inzien een vennootschap blijkt te zijn. De buitenlandse artiest zal dan niet zelf voor de Belgische BTW-formaliteiten, inclusief de betaling van de BTW, moeten instaan, op voorwaarde dat de school zelf die formaliteiten vervult.

De praktische oplossing die de BTW-administratie uitgewerkt heeft, verlegt het probleem dus van de buitenlandse artiest naar de binnenlandse opdrachtgever. Allicht omdat zij ervan uitgaat dat veel buitenlandse artiesten niet vertrouwd zijn met de Belgische BTW-reglementering. Het probleem is alleen dat veel opdrachtgevers (scholen, non-profitorganisaties enzovoort) evenmin vertrouwd zijn met de Belgische BTW-verplichtingen, omdat velen onder hen nooit met die BTW-verplichtingen in aanraking komen. Niettemin krijgen zij de zwartepiet nu toegespeeld. Dat moet onvermijdelijk ook voor problemen zorgen.

De auteur is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

JAN VAN DYCK

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content