De vinger aan de trekker
“België moet zijn bankgeheim versterken”, stond vorige week geblokletterd in de dagbladpers. Maar of die bede zal worden aanhoord, is nog zeer de vraag. Binnen de regering worden immers plannen gesmeed om de fiscus meer (in plaats van minder) mogelijkheden te geven om te neuzen in de rekeningen van de banken en financiële instellingen.
De regeringsplannen om de fiscus meer te laten gluren in de rekeningen van banken en financiële instellingen, kaderen in de hervorming van de fiscale procedure die op dit ogenblik wordt voorbereid, en waarvan de realisatie dan toch binnenkort een feit zal zijn. Zij het dat van de ambitieuze plannen die oorspronkelijk bestonden, uiteindelijk niet veel meer overblijft.
Oorspronkelijk was het de bedoeling een splinternieuw wetboek van fiscale procedure bijeen te schrijven, waarin alle procedures in verband met ongeveer alle belastingen zoveel mogelijk op uniforme wijze geregeld zouden worden. Maar na een naar verluidt vernietigend advies van de Raad van State, heeft men die plannen laten varen, en heeft men zich beperkt tot een afgeslankte hervorming van de fiscale procedure. Een hervorming, waarin men alleen nog zou trachten de bestaande procedures inzake inkomstenbelastingen en inzake BTW zoveel mogelijk op mekaar af te stemmen.
ADVIES.
Het advies van de Raad van State over het aldus afgeslankte wetsontwerp, is inmiddels klaar. En aangezien het aan de Raad voorgelegde wetsontwerp veel minder lang was dan het oorspronkelijke ontwerp, is ook het advies van de Raad veel minder lang. Maar daarom niet minder kritisch.
Met als gevolg dat van dit afgeslankte wetsontwerp een nog meer afgeslankte versie zal worden gemaakt (met weglating bijvoorbeeld van alles wat op de “invordering” van de belasting slaat). Met dien verstande dat men de maatregelen die deze calvarietocht overleefd hebben, wil opdelen in twee groepen. Een eerste groep die op basis van de volmachtenwet bij Koninklijk Besluit kan worden doorgevoerd. En een tweede groep waarvoor een heuse “wet” nodig is.
Tot die laatste groep behoren alle maatregelen die van dicht of van ver iets te maken hebben met de jurisdictionele aspecten van de fiscale procedure (de geschillenregeling “in eerste aanleg”, bijvoorbeeld). Terwijl tot de eerste groep alle maatregelen zouden behoren die op de “administratieve” fase van de fiscale procedure slaan. De aanslagtermijnen bijvoorbeeld. En de controlemiddelen. En dus klaarblijkelijk ook de mogelijkheden waarover de fiscus beschikt om bij de banken en financiële instellingen inlichtingen in te winnen.
BANKGEHEIM.
Op het gebied van de inkomstenbelastingen bestaat op dit ogenblik wel degelijk een bankgeheim. In het Wetboek van de Inkomstenbelastingen staat immers uitdrukkelijk te lezen dat de belastingadministratie “niet gemachtigd is in de rekeningen, boeken en documenten van de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten”.
Maar dit bankgeheim is ver van absoluut. Zo gauw de belastingplichtige “bezwaar” heeft ingediend, blijft er van dat bankgeheim niet veel meer over. Bij het onderzoek van het bezwaarschrift is de onderzoekende ambtenaar (die dan wel een hogere rang moet hebben dan die van controleur) immers gerechtigd “van de kredietinstellingen en -inrichtingen en van het Bestuur der Postchecks alle inlichtingen te vorderen waarvan zij kennis hebben en welke nuttig kunnen zijn”.
Het bankgeheim bestaat dus enkel in de eerste fase van de procedure. Op het ogenblik dat de belastingadministratie de aangifte en de belastingtoestand van iemand onderzoekt. Het fiscale bankgeheim “springt” vanaf het ogenblik waarop de belastingplichtige in bezwaar gaat tegen de belasting die ten aanzien van hem gevestigd is.
MECHANISME.
Zij het dat het bankgeheim ook al eerder kan springen. In het wetboek staat immers nog een ingewikkelde bepaling te lezen, die de belastingadministratie in sommige gevallen ook al in de eerste fase van de procedure het recht verleent om bij de financiële instellingen inlichtingen in te winnen.
Maar daarvoor moet dan wel een hele reeks voorwaarden vervuld zijn. Er moet een onderzoek ingesteld zijn bij een bank of financiële instelling. En dat onderzoek moet “concrete gegevens” aan het licht brengen. Concrete gegevens “die het bestaan kunnen doen vermoeden van een mechanisme dat de organisatie van inbreuken op de fiscale wet ten doel of tot gevolg heeft en dat een medeplichtigheid insluit, tussen de instelling en de cliënt, met het oog op belastingontduiking”.
Met andere woorden, vooraleer er in de eerste fase van de fiscale procedure sprake kan zijn van het doorbreken van het bankgeheim, moeten er al erge dingen gebeurd zijn. De financiële instelling en de cliënt moeten samenspannen. Zij moeten een speciaal mechanisme hebben opgezet. En beiden moeten daarbij de aantoonbare bedoeling hebben gehad om de belasting te ontduiken. Voorts moet de belastingadministratie ook nog kunnen bewijzen dat al deze elementen oorzakelijk met mekaar verbonden zijn.
DOORN.
Kortom, de mogelijkheden om het bankgeheim aldus te doorbreken, zijn zeer beperkt. En in de praktijk zeer moeilijk toepasbaar. En dat is bij sommige belastingambtenaren al jaren een serieuze doorn in het oog. Vandaar dat zij er luidop van dromen om die mogelijkheden te versoepelen. Iets waar de huidige regering blijkbaar wel oren naar heeft.
Vraag is alleen hoe ver die versoepeling moet gaan. Daarover bestaat geen eensgezindheid. Naar verluidt zouden sommigen graag zien dat het bankgeheim kan springen telkens er een “inbreuk” is op de fiscale wetgeving. Maar dat zou dan betekenen dat er van het bankgeheim in feite niets meer overblijft. Wie zijn aangifte te laat indient, begaat immers ook een “inbreuk” op de fiscale wetgeving. Het gaat vanzelfsprekend niet op dat men alleen daarom het fiscale bankgeheim zou laten springen.
INTENTIE.
Zo ver komt het dus niet. Maar hoe ver dan wel ? Naar verluidt mag men er zich aan verwachten dat in de nieuwe regeling geen “medeplichtigheid” meer vereist zal zijn tussen de financiële instelling en de cliënt. Wel dat er gegevens voorhanden zijn die een “bijzonder mechanisme” doen vermoeden. En dat men bovendien kan hardmaken dat de belastingplichtige van dat bijzonder mechanisme gebruik heeft gemaakt, met de uitdrukkelijke “bedoeling” om de belasting te ontduiken. Wat betekent dat er dus nog altijd wel, in hoofde van de cliënt een intentioneel element” voorhanden zal moeten zijn.
TOESTEMMING.
Overigens is het niet zo dat om het even welke belastingcontroleur dan gerechtigd zal zijn om bij de financiële instelling inlichtingen op te vragen. Dat is ook nu niet het geval. Alleen de directeur-generaal van de Bijzondere Belastinginspectie is gemachtigd om zo’n onderzoek te bevelen. En hij heeft daarvoor bovendien de toestemming nodig van de administrateur-generaal van de belastingen (de hoogste baas). Het onderzoek mag bovendien slechts in handen gegeven worden van een ambtenaar met de graad van “ten minste inspecteur”.
Het doorbreken van het bankgeheim in de fase van het administratief onderzoek van de aangifte en van de belastingtoestand van de belastingplichtige, is dus een zaak “op hoog niveau”. Het vergt de tussenkomst van de hoogste belastingambtenaren. En dat blijft zo. Waaraan wel toegevoegd zou worden, dat voortaan niet langer alleen maar de toestemming nodig is van de administrateur-generaal, maar ook die van de adjunct-administrateur-generaal.
TREKKER.
Verwonderlijk is dit niet. Van de adjunct-administrateur-generaal is immers al langer geweten dat hij een bijzondere belangstelling heeft voor alles wat met het beteugelen van belastingontduiking te maken heeft. Men zegt bovendien dat hij al jaren vragende partij is om het fiscale bankgeheim te versoepelen.
Aangezien hij voortaan ook zijn toestemming zal moeten geven, zit hij meteen op de eerste rij, en kan hij de vinger aan de trekker houden. Men weze bijgevolg gewaarschuwd.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier