De uitzonderingen op de regel
De Europese spaarrichtlijn zal voor heel wat spaarders van toepassing zijn, maar toch zijn er ook heel wat beperkingen. Veel soorten beleggingsfondsen, sommige types obligaties, risicokapitaal en verzekeringsbeleggingen blijven buiten schot. Voorlopig althans.
De meeste spaarders die naar het buitenland trokken, zullen min of meer geviseerd worden door de spaarrichtlijn. De richtlijn slaat immers grotendeels op spaarproducten waarop spaarders veelvuldig een beroep kunnen doen. De richtlijn over de spaarfiscaliteit omvat beleggingen die interesten opleveren, zoals inkomsten uit bankdeposito’s (zichtrekeningen, spaarboekjes en termijnrekeningen), privé- en staatsobligaties (met enkele uitzonderingen) en andere effecten van leningen die op de financiële markten verhandelbaar zijn. Wie vermogen in het buitenland heeft, bezit vaak obligatiepapier of een zichtrekening en zal dus onderworpen zijn aan de uitwisseling van informatie of aan de afhouding aan de bron.
De Europese spaarrichtlijn gaat heel wat mensen aan, maar dat kan niet gezegd worden van beleggingsproducten in het algemeen. Risicokapitaal (afgeleide producten, private equity – niet-beursgenoteerde aandelen – en aandelen bijvoorbeeld) valt immers niet onder de richtlijn. Ook enkele types obligaties, heel wat soorten beleggingsfondsen en verzekeringsbeleggingen blijven buiten schot (zie overzichtstabel). Tot nader order dan toch. Want midden 2008 wordt de richtlijn voor de eerste keer herzien.
Wat wordt verstaan onder ‘interest’?
De richtlijn heeft alleen de inkomsten uit beleggingen die interesten opleveren in het vizier. Maar wat verstaat men onder interesten? Wie daar een duidelijk antwoord op kan geven, is een krak, want artikel 6 van de richtlijn is erg zwaar en het aantal betrokken financiële instrumenten is erg groot (meer dan een miljoen). In grote lijnen komt de definitie van interest neer op alle interesten toegekend op een rekening (zichtrekening, spaarrekening, termijnrekening en fiduciaire rekening, dat zijn rekeningen in handen van een maatschappij die het vermogen beheert dat op de rekening werd gestort voor rekening van iemand anders). De definitie omvat ook en vooral de inkomsten uit obligaties en ander schuldpapier (schuldinstrumenten). Ze viseert met andere woorden de inkomsten uit kasbons – van welke aard ook (kapitalisatiebons of distributiebons) – staatsbons en staatsobligaties, om alleen maar het door de spaarders meest gevraagde schuldpapier te noemen. Maar er werd wel een belangrijke beperking ingebouwd onder de vorm van een ‘grootvaderclausule’ (zie kader: De grootvaderclausule).
Buiten die rechtstreeks ontvangen interesten vallen ook de gekapitaliseerde interesten onder de spaarrichtlijn. Die zijn inbegrepen in de prijs die u krijgt bij een overname, een terugbetaling of een terugkoop van de effecten. Ten slotte omvatten de geviseerde interesten ook het deel dat kan worden gelijkgesteld met een betaling van interest in de be-taling van een dividend of de meerwaarden (gerealiseerd bij de overdracht van de terugbetaling of de terugkoop) verkregen op de aandelen of delen van beleggingsfondsen of een investeringsvennootschap die onder de richtlijn vallen (dit deel van de interest wordt bepaald in functie van de samenstelling van de activa van de beleggingsvehikels).
Los daarvan is ook het begrip interest onderworpen aan enkele belangrijke beperkingen, want de obligaties met een grootvaderclausule vallen buiten het toepassingsgebied van de richtlijn. En dat is nog niet alles: de betalingen gekoppeld aan levensverzekeringscontracten – of die nu een gewaarborgd rendement hebben of gekoppeld zijn aan beleggingsfondsen – blijven ook buiten schot.
Een doolhof van fondsen
Maar het is op het vlak van beleggingsfondsen dat de meeste kneepjes (lees: de mogelijkheden om de richtlijn te omzeilen) toe te passen zijn. Zowel risicokapitaal (aandelen en afgeleide producten bijvoorbeeld) als veel beleggingsfondsen vallen buiten het vizier van de richtlijn. En dat zorgde ervoor dat heel wat waarnemers stelden dat het toepassingsgebied van de richtlijn beperkt is. Niets is minder waar, maar dat kan nog veranderen.
De beleggingsfondsen zullen niet allemaal onderworpen zijn aan een Europese afhouding of aan uitwisseling van informatie. Ruwweg vallen de dividenden ontvangen op muntfondsen en zuivere obligatiefondsen en die op bepaalde gemengde fondsen die uit aandelen en obligaties samengesteld zijn, onder de richtlijn (zie tabel: Producten die (niet) onder de richtlijn vallen). De drempels worden bepaald volgens de verhouding van de middelen die de fondsen mogen investeren in beleggingen waaruit interesten voortkomen. Die drempels liggen op 15 % voor distributiefondsen en op 40 % voor kapitalisatiefondsen (25 % in 2011). Onder die drempels is er geen sprake van belasting of uitwisseling van informatie. Dat verklaart waarom de producten die deze drempels respecteren het de voorbije maanden zo goed deden. Kapitalisatiefondsen die de drempel van 40 % respecteren, zouden immers ontsnappen aan elke vorm van afhouding of van uitwisseling van informatie (1), zelfs als het overlaten of het terugkopen van aandelen bestaat uit inkomsten die hoofdzakelijk voortkomen uit de betaling van onderliggende interesten.
Bovendien voorziet de richtlijn dat de lidstaten die dat wensen beleggingsfondsen van eigen recht (fondsen die onder hun rechtspraak vallen) die voor niet meer dan 15 % schuldpapier in hun beleggingsportefeuille hebben, uit het toepassingsgebied van de richtlijn kunnen laten. Dat is het geval voor Nederland, Zwitserland en Luxemburg. En aangezien de richtlijn niets zegt over de ‘domicilie’ van het fonds – een plaats die kan verschillen van die van het beheer – lijken de drempels eerder verwaarloosbaar.
Herziening in 2008
Als we de richtlijn van wat dichterbij bekijken, omvat het toepassingsgebied uiteindelijk alleen de inkomsten uit spaargeld in strikte zin en bepaalde categorieën van beleggingsfondsen. Maar het is erg waarschijnlijk dat men in 2008 zal overwegen om ze op een groter aantal beleggingsproducten te gaan toepassen. En dat zal niet makkelijk zijn, want sommige veel voorkomende producten – zoals levensverzekeringen – vormen een erg ingewikkelde materie, zowel op juridisch als op fiscaal vlak. En het zal nog wel even duren voor alle lidstaten op dat vlak over dezelfde producten beschikken. De tijd die nog rest tot 2008 lijkt kort, maar laten we er van uitgaan dat de periode voor een eventuele herziening van de richtlijn een geknipte gelegenheid biedt om enkele technische bijzonderheden van producten die mogelijk in het vizier komen ‘uit te diepen’. Wordt vervolgd.
(1) In België wordt de afhouding waarin de richtlijn voorziet ‘woonstaatheffing’ genoemd. Het gaat om een andere belasting dan de ‘roerende voorheffing’.
François Mathieu
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier