De strijd tegen het Belgische gesjoemel

De commissie-Lippens wil af van de perceptie in het buitenland dat ons bedrijfsleven “één grote knoeiboel” is. Meer transparantie – ook op het vlak van de verloning van de CEO – wordt de regel. De website van de commissie bulkt echter van de ongezouten kritiek. Volgens de Colruyt-top is de ontwerpcode “de wereld op zijn kop”. Maar Deminor ziet de voorstellen wel zitten.

Zaterdag 18 september heeft Trends TV een uitgebreid interview met Maurice Lippens, de vader van de ontwerpcode ‘deugdelijk bestuur’. Studiogast is Marc Coucke, de topman van Omega Pharma.

Vijf jaar geleden liepen Belgische bedrijven nog voorop op het vlak van transparantie en deugdelijk bestuur,” aldus Jean-Nicolas Caprasse van Deminor. “In andere landen leverde het bedrijfsleven stevige inspanningen om zich aan te passen aan de nieuwe cultuur. Maar België bleef ter plaatse trappelen, zodat we nu ergens onderaan bengelen inzake regels van deugdelijk bestuur.”

De werkijver van de commissie- Lippens om een code of best practice op te stellen voor Belgische bedrijven die genoteerd staan op Euronext, wordt dan ook op prijs gesteld. “We willen het vertrouwen in de Belgische bedrijven herstellen,” zegt de voorzitter van de commissie, Maurice Lippens. “Erg belangrijk, want onze reputatie in het buitenland is ondermaats. In Londen leeft nog steeds de perceptie dat het Belgische bedrijfsleven één grote knoeiboel is.”

Tot gisteren kon iedereen zijn commentaar kwijt op de ontwerpcode, die op 18 juni werd bekendgemaakt. Dat gebeurde op de webstek van de Commissie Corporate Governance, die werd opgericht op initiatief van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ( CBFA), het Verbond van Belgische Ondernemingen ( VBO) en Euronext Brussel.

Tussen de wierook die her en der elegant naar Fortis-topman Lippens en zijn veertienkoppige werkgroep werd gezwaaid, viel echter ook heel wat spitse kritiek te ontwaren. Marcel Asselbergs, gewezen revisor bij Arthur Andersen, was ronduit negatief. “Ik ben ten zeerste teleurgesteld dat de commissie in haar definitie van onafhankelijke bestuurders niet verder gaat dan artikel 524 van het Wetboek van Vennootschappen,” reageert hij op de site. “Hoe kan een bestuurder met 10 % van de aandelen zich nog onafhankelijk verklaren? Het is om bij te wenen dat u deze wetgevende flater overneemt. De commissie verliest hierdoor al haar geloofwaardigheid.”

Ook Caprasse liet – na ruggenspraak met zijn klanten – van zich horen. “Het grote manco van de code-Lippens is inderdaad het gebrek aan een definitie van een onafhankelijke bestuurder,” luidt zijn belangrijkste kritiek. “Elke onderneming mag zowat zijn eigen interpretatie geven, zolang die valt binnen de algemene termen van de vennootschapswet. Dat zet de deur open voor misbruiken. Het is in België immers niet ongewoon dat bestuurders het etiket onafhankelijk dragen, maar in de praktijk met handen en voeten gebonden zijn aan het management van het familiebedrijf. En institutionele beleggers hebben echt geen zin om na te gaan of deze of gene bestuurder een achterneefje of schoonzoon is van een van de managers.”

De Deminor-partner pleit voor een scherpere en duidelijkere definiëring. Dat hij hiermee lijnrecht ingaat tegen de grondlegger van deugdelijk bestuur, sir Adrian Cadbury, die op de website van de commissie-Lippens zulke regels ondubbelzinnig afwijst, kan Caprasse niet overtuigen. “Waarschijnlijk gaat hij uit van de typische Britse situatie, waar talloze anonieme aandeelhouders eigenaar zijn van een beursgenoteerde onderneming,” weet hij. “Dan heb je geen strikte definitie nodig. Maar mijn klanten kennen de situatie in België, waar het gevaar van belangenconflicten reëel is.”

Ook Jean-Louis Duplat, gewezen CBFA-voorzitter en senior advisor bij Ernst & Young, betreurt dat de commissie niet verder gaat dan de wettelijke definitie. “Het is niet onze taak om de wet te herschrijven,” reageert Maurice Lippens. “De onafhankelijkheid van een bestuurder bij Corona-Lotus of bij Interbrew zijn twee totaal verschillende concepten. Wij geven er de voorkeur aan dat de raden van bestuur van de Belgische bedrijven dit inhoudelijk invullen en hierover duidelijk communiceren.”

Pas toe of leg uit

Als rode draad doorheen de hele ontwerpcode geldt de comply or explain-benadering: pas toe of leg uit. “Strikte wetten of reglementen kunnen nooit voldoende flexibiliteit bieden voor een veeleer heterogene groep beursgenoteerde vennootschappen,” zo verantwoordt de commissie deze fundamentele keuze.

Ook Deminor ziet dit niet-bindende karakter van de code wel zitten, maar wil een stap verder gaan: ze stelt voor dat de CBFA sancties kan treffen tegen ondernemingen, die de regels niet naleven. Jean-Nicolas Caprasse: “Niemand is verplicht alle regels minutieus na te leven,” legt hij uit. “De algemene regel is: leef na of leg uit. Je kan dus perfect van de code afwijken, als je een goede argumentatie hebt om dat te doen. De CBFA zou echter een sterkere rol kunnen spelen wanneer ze vindt dat een bedrijf die algemene regel niet naar behoren toepast. De omzetting van de code in een wet is de andere mogelijkheid. En neen, wij zijn niet onmiddellijk voorstander van strafrechtelijke sancties om de code efficiënter te maken.”

Maurice Lippens wil van dat laatste niets weten. “Een bedrijfsrevisor schreef me dat het hele opzet verkeerd is en dat je die code beter in een wet zou gieten,” merkt de Fortis-topman op. “Precies dát willen we vermijden, omdat dit de dood zou betekenen van veel bedrijven. Zij die beweren dat je alles met een wet kan regelen, zijn gevaarlijke jongens.”

Een andere kritiek van Deminor is dat de code-Lippens te weinig concreet is over het vereiste aantal onafhankelijke bestuurders. Caprasse dokterde een creatieve formule uit om het aantal onafhankelijken (geleidelijk) mee te laten evolueren met de free float, het percentage aandelen dat niet in handen is van een vaste kern van bekende aandeelhouders. In alle gevallen moet minstens één op de drie bestuurders onafhankelijk zijn.

Volledig uit de bocht

Waar de code volgens de meeste waarnemers echter volledig uit de bocht gaat, is in zijn opzet om het volledige auditcomité (dat toeziet op de financiële rapportering van het bedrijf) uit onafhankelijke, niet-uitvoerende bestuurders te laten bestaan. “Overbodig,” bestempelen tenoren zoals Philippe Haspeslagh ( Insead), François Cornelis ( Total) en Pol Bamelis ( Agfa-Gevaert) deze regel, net als het voorstel dat de voorzitter van de raad van bestuur evenmin lid mag zijn van het auditcomité.

Ook voorzitter Lippens beseft dit. “Beschouw dat maar als tactiek,” glimlacht hij. “We hebben hier voor de strengere aanpak gekozen omdat het dan minder gênant is om nadien, als er veel opmerkingen zijn, wat water in de wijn te doen. Naar mijn mening is het zeer goed mogelijk dat de ontwerpcode hier wordt aangepast en dat een meerderheid of minstens de helft van de leden van het auditcomité onafhankelijk moeten zijn.”

De regel dat een onafhankelijk bestuurder geen 10 % van de aandelen mag hebben, vindt Caprasse dan weer totaal achterhaald. Net als de notie ‘referentieaandeelhouder’ zelf. Caprasse: ” Albert Frère bezit minder dan 10 % van de aandelen van Suez en Total. En toch heeft hij er een serieuze vinger in de pap. In Groot-Brittannië hebben fondsen soms enorme pakketten aandelen in handen, zonder dat ze zich aan het beleid wagen. We mogen ons niet blindstaren op percentages.”

De Deminor-vennoot spreekt dus liever van “strategische aandeelhouders”: effectenbezitters die een extern belang hebben om de strategie van het bedrijf waarin ze beleggen, mee te bepalen. In dat geval is het percentage dat ze bezitten irrelevant.

Psychologishe dobber

De grootste psychologische dobber blijft voor vele toplui echter de verplichting in de code-Lippens dat zij hun individuele salaris en dat van hun directie openbaar maken. “Voyeurisme,” zo reageert Guy Paquot, voorzitter van Bois Sauvage, in een brief op de website. “Om redenen van discretie is dat niet wenselijk,” vindt Luc Bertrand van de beursgenoteerde investeringsgroep Ackermans & van Haa-ren. “Bovendien is het onduidelijk welke toegevoegde waarde deze informatie biedt aan de aandeelhouder.”

Lippens verhult niet dat hierover urenlang heroïsche en emotionele discussies zijn gevoerd in de commissie. “We zullen gekidnapt en gegijzeld worden, hoorde je sommige leden beweren. Is dat zo? In Groot-Brittannië weet iedereen al jaren wat een CEO verdient. In Nederland en Frankrijk is het ook al geen nieuws meer. We hebben gewoon geen andere keuze. Of zoals Olivier Lefebvre, lid van het management board van Euronext, ons zei: jullie kunnen doen wat je wil, maar iets anders zal de markt, de institutionele belegger, nooit aanvaarden.”

Jean-Nicolas Caprasse heeft begrip voor de weerstand die in België bestaat tegen dit voorstel, maar looft de moed van de commissie om het taboe te doorbreken. “De beweging naar meer transparantie is onomkeerbaar,” argumenteert hij. “Investeerders willen weten of er in een bedrijf geen extravagante bedragen worden betaald aan de directie, omdat dit toch een bepaalde bedrijfscultuur weerspiegelt. Ook is het van belang dat een investeerder weet in hoeverre de remuneratie van de CEO verbonden is aan de prestaties van het bedrijf op korte, dan wel op lange termijn. Dat kan een enorm verschil maken voor de strategie die het management voert.”

Aandelen van bestuurders

De code-Lippens pleit ook onomwonden voor het openbaar maken van alle aandelentransacties van de bestuurders en het senior management. “Dat gaat te ver,” vindt Pol Bamelis, voorzitter van Agfa-Gevaert. “Iedere verkoop van aandelen van een bedrijf waarin men bestuurder is, zal immers bij de buitenwereld de indruk geven dat de betrokkene geen vertrouwen meer heeft in de onderneming. Een betere oplossing is daarom een intern register aan te leggen binnen het bedrijf.”

Daarmee is Caprasse het volstrekt oneens. “Als iedereen plots zijn aandelen van de hand doet, reageert de markt onmiddellijk: hola, wat gebeurt daar?” waarschuwt hij. “Het publiek mag niet blind blijven voor zo’n sterk signaal.”

“Door de verplichte openbaarmaking van alle transacties worden alle bonafide verhandelingen bestraft en het beheer van een privé-patrimonium in de publieke kijker geplaatst,” vindt Jef Colruyt van de gelijknamige distributieketen. Meer fundamenteel betreurt hij dat de code de relatie met de aandeelhouders en de referentieaandeelhouders ondermaats in de verf zet. “Dat is de wereld op zijn kop. Een raad van bestuur kan zich enkel handhaven als hij zich conformeert naar de wens van deze aandeelhouder die – het zij nogmaals onderstreept – hierover geen enkele verantwoording moet afleggen, ook al gaat zijn wens totaal in tegen de voorgestelde code.”

Dat zegt meer over Colruyt dan over de code, meent Caprasse. De code wil immers het belang van álle aandeelhouders beschermen en dat heeft nu eenmaal tot gevolg dat de familiale aandeelhouders met een aantal geplogenheden – eigen aan een beursgenoteerd bedrijf – rekening moeten houden.

“Colruyt is een mooi bedrijf, strategisch gezien, maar scoort als één van de laagste in België op het gebied van deugdelijk bestuur,” weet hij. Dat hoeft niet eens een probleem te zijn. De familiale aandeelhouders hebben het volste recht om bepaalde regels uit de code niet toe te passen. Maar de markt moet dat weten om het risicoprofiel beter te kunnen inschatten.

Echter: “Verschillende klanten vertelden me dat een 100 % negatieve reactie op de code wel een signaal is voor de kleine aandeelhouder. Ik denk dat dit hiervan een voorbeeld is. Checks and balances zijn de regel en dat houdt nu eenmaal in dat de macht van de referentieaandeelhouders wordt beperkt.”

Te moeilijk voor KMO’s

“De ontwerpcode is duidelijk gebaseerd op de huidige realiteit bij (grote) financiële instellingen en multinationals,” zo besluiten de bestuurders van Colruyt. Caprasse gaat akkoord met de stelling dat kleine beursgenoteerde bedrijven het erg moeilijk zullen hebben om de regels van de code toe te passen. “Dat kost hen veel geld, tijd en administratie,” voorspelt hij. Maar dat is geen probleem, omdat ze zelf beslissen welke regels ze wel of niet toepassen.”

Maar professionele investeerders verwachten niet dat midcaps dezelfde regels hanteren als een British Petroleum, zegt Caprasse relativerend. “Kleine bedrijven mogen het kort en bondig houden. Maar misschien kan het geen kwaad dat ze zich naar aanleiding van deze nieuwe regels bezinnen over het nut van de beursnotering. Ik ken KMO’s die al een delisting overwegen. En het zal er niet op verbeteren. De eisen van de markt drukken ook in de toekomst steeds zwaarder door op de kostenstructuur van beursgenoteerde ondernemingen.”

eXtra informatie op www.trends.be

De volledige ontwerpcode-Lippens over corporate governance.

Het artikel ‘De lonen en bonussen van Belgische topmanagers’

in Trends van 17 juni 2004.

Piet Depuydt Hans Brockmans

“De code in een wet gieten? Precies dát willen we vermijden, omdat dit de dood zou betekenen van veel bedrijven.”

[Maurice Lippens]

“In België is het niet ongewoon dat onafhankelijke bestuurders met handen en voeten gebonden zijn aan het management van het familiebedrijf.”

[Jean-Nicolas Caprasse]

“Transparantie inzake verloning bevordert de concurrentie in de zoektocht naar bekwame managers. Maar is daar iets verkeerd mee?”

[Jean-Nicolas Caprasse]

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content