De stille noordse revolutie
De noordse landen herkneden hun eigen model van het kapitalisme tot een gulle welvaartsstaat die geen stukken van mensen kost.
Dertig jaar geleden vormde Margaret Thatcher Groot-Brittannië om tot het leidinggevende wereldcentrum van het ‘denken aan het ondenkbare’. Vandaag is dat epitheton overgegaan op Zweden. De straten van Stockholm worden overspoeld door het bloed van heilige koeien. De denktanks bruisen van de nieuwe ideeën. De vroegere voorvechter van de ‘derde weg’ volgt nu een veel interessantere beleidspiste. Ook Denemarken, Finland en Noorwegen evolueerden in die richting.
De noordse landen zijn nog altijd de meest gulle welvaartsstaten, maar een opeenvolging van crisissen heeft in de regio een einde gemaakt aan het magische denken over welzijn. Denemarken verkeerde in de jaren tachtig in vrije val, Finland implodeerde in de jaren negentig toen de instorting van het communisme zijn meest betrouwbare markt nekte. Zweden en Noorwegen werden rond dezelfde tijd geconfronteerd met ernstige financiële crisissen. Al die gebeurtenissen liggen nog vers in het geheugen van de bevolking.
De beleidsvormers reageerden op die bijna-doodervaringen door hun gewoonten aan te passen en vooral door hun financiën weer in evenwicht te brengen. De Zweden bijvoorbeeld hebben hun staatsschuld verlaagd van 84 procent van het bbp in 1996 tot 49 procent in 2011. De begroting evolueerde van een tekort van 11 procent naar een overschot van 0,3 procent.
Zweden heeft zijn openbare bestedingen afgebouwd van 67 procent van het bbp in 1993 tot 49 procent vandaag. Wellicht heeft het land binnenkort een kleiner staatsbeslag dan Groot-Brittannië. Het heeft sinds 1983 ook het hoogste marginale belastingtarief met 27 procentpunten verlaagd tot 57 procent en een rist taksen op eigendom, schenkingen, vermogen en erfenissen is afgeschaft. Dit jaar nog wordt de vennootschapsbelasting verlaagd van 26,3 naar 22 procent.
De Zweden pakten ook de uitkeringen aan om rekening te houden met de vergrijzing van de bevolking. In 1998 voerde het land de omvangrijkste pensioenhervorming van alle rijke landen door: het versterkte zijn pensioensysteem door de pensioenleeftijd te koppelen aan de levensverwachting.
Die stille revolutie heeft de economische prestaties van Zweden spectaculair beïnvloed. De twee decennia na 1970 waren een periode van achteruitgang: het land vergleed van de vierde rijkste natie ter wereld in 1970 tot de veertiende in 1993. De doorsnee-Zweed was toen armer dan de gemiddelde Brit of Italiaan. Na 1990 volgde het herstel: tussen 1993 en 2010 bedroeg de gemiddelde groei van het bbp 2,7 procent per jaar en steeg de productiviteit jaarlijks met 2,1 procent. Voor de belangrijkste vijftien EU-landen was dat respectievelijk 1,9 en 1 procent.
Denemarken was trager dan Zweden om zijn huishouding op orde te brengen. De openbare bestedingen stegen er van 51 procent van het bbp tot 58 procent na de financiële crisis van 2007 en 2008. Ze behoren nu tot de hoogste in de OESO. Maar het hervormingstempo trekt aan. In 2006 besliste Denemarken de pensioenleeftijd tegen de periode 2024-2027 geleidelijk op te voeren van 65 naar 67 jaar. In 2010 halveerde het de maximumperiode voor werkloosheidsuitkeringen van vier naar twee jaar. In 2011 voerde het voortijdig een brugpensioenplan af dat sommige mensen de gelegenheid bood op hun zestigste te vertrekken. In 2012 kondigde het plannen aan om het verschil tussen de lonen en de uitkeringen te vergroten.
Nieuwe ideeën
Nog opvallender dan de bereidheid van de noordse wereld om zijn balans in evenwicht te brengen, is zijn enthousiasme om te experimenteren met nieuwe ideeën, bijvoorbeeld in het onderwijs (zie kaderstuk). De Zweedse overheid laat tegenwoordig toe dat privéondernemingen samen met overheidsinstanties meedingen naar openbare contracten. De meeste nieuwe ziekenhuizen en kleuterscholen worden gebouwd door privébedrijven, die daarbij vaak gebruikmaken van publieke fondsen. De overheid laat ook toe dat haar burgers shoppen naar de beste diensten.
Op de werkvloer is Denemarken een pionier in flexicurity: ondernemingen kunnen medewerkers nog gemakkelijker aan de deur zetten dan in de Verenigde Staten, maar de overheid keert gulle steun uit aan ontslagen werknemers en helpt ze ook aan een nieuwe baan. De meeste werkgevers zijn tevreden met dat systeem omdat het hen bevrijdt van een van Europa’s grootste problemen: een tweeledige arbeidsmarkt verdeeld over zwaar beschermde insiders en vogelvrij verklaarde outsiders.
Denemarken is ook een pionier van wat je de intelligente staat zou kunnen noemen. De overheid voerde haar vettaks af, die bedoeld was om de mensen ertoe te brengen een gezonder leven te leiden, omdat de resultaten teleurstellend waren. Maar ze gebruikt ook haar koopkracht om innovatie aan te moedigen. Bijvoorbeeld, in plaats van rolstoelen te bestellen bij dezelfde vertrouwde leverancier, is ze nu van plan ‘mobiliteitsoplossingen’ te bestellen bij concurrerende ondernemingen. De meest succesvolle onder hen wil ze aanmoedigen hun producten te exporteren. “We moeten leren business te creëren uit dingen die we om beleidsredenen wensen te doen”, zegt Lars Andersen, het hoofd van de Economische Raad van de Arbeidersbeweging, een denktank.
Beginnen bij het individu
Dat alles betekent niet dat de noorderlingen hun oude model verscheuren. Ze blijven prat gaan op de weldaden van hun welvaartsstaten. Ongeveer 30 procent van hun actieve bevolking werkt in de openbare sector. Dat is dubbel zoveel als het gemiddelde in de OESO-landen. Ze blijven geloven in de combinatie van een open economie en openbare investeringen in menselijk kapitaal. Maar het nieuwe noordse model begint bij het individu, veeleer dan bij de staat.
Het gaat uit van budgettaire verantwoordelijkheid in plaats van van kapitaalinjecties door grote bedrijven. De vier noordse landen hebben allemaal een AAA-rating en hun schuldenlast ligt aanzienlijk onder het gemiddelde van de eurozone. Het nieuwe model zweert ook bij keuze en concurrentie in plaats van bij paternalisme en planning. In plaats van de staat uit te breiden naar de markt, breiden de noorderlingen de markt uit naar de staat.
Klein is krachtig
Hoewel ze met hun bevolking van amper 26 miljoen klein zijn en in de periferie van de EU en de eurozone blijven, doet Europa er goed aan aandacht te besteden aan de evolutie in de noordse landen. In de eerste plaats hebben ze als eerste de toekomst bereikt. Ze worstelen nu met problemen die andere landen mettertijd ook zullen moeten aanpakken, zoals wat er moet gebeuren als de grenzen van big government bereikt worden of hoe een maatschappij te organiseren als alle vrouwen werken. De noorderlingen komen met innovatieve oplossingen die de vermoeide orthodoxie van rechts en links verwerpen.
Ten tweede kent het nieuwe noordse model opvallend veel succes. De noordse landen domineren de indexen van zowel concurrentiekracht als welzijn. Hun hoge score in de tabellen geeft een grote verandering weer sinds de jaren tachtig, toen welzijn nog voorrang had op concurrentiekracht. Ze doen het goed op twee gebieden waar concurrentiekracht en welzijn elkaar het krachtigst versterken: innovatie en sociale insluiting. De noordse landen voerden de wereld aan bij de invoering van de mobiele netwerken in de jaren tachtig en de gsm-norm in de jaren negentig. Vandaag staan ze vooraan bij de overgang naar zowel e-government als de plasticgeldeconomie. De lokale bevolking gaat er prat op dat ze haar belastingen per sms betaalt en alles, van taxiritten tot een kopje koffie, kan er met een kaart betaald worden.
De noorderlingen zijn er ook sterk in bedreven om de talenten van hun hele bevolking aan te boren. Ze hebben de hoogste sociale mobiliteit ter wereld. En ze hebben een uitzonderlijk hoge ratio van vrouwen in de actieve bevolking: in Denemarken gaan bijna evenveel vrouwen (72 %) als mannen (79 %) uit werken.
Haar in de boter
Maar er zijn ook enkele kritische noten. De noordse landen zijn erin geslaagd de openbare bestedingen in toom te houden omdat ze bereid bleken af te gaan op resultaten, veeleer dan op ideologieën. Toch is er een grens aan wat met pragmatisme kan worden bereikt. De noordse landen blijven gebukt gaan onder wat Mitt Romney, de Republikeinse kandidaat bij de jongste Amerikaanse presidentsverkiezingen, “trickle-down government” noemt. Ze worden geleid door professionele politici die niet beseffen dat een jaar bevallingsverlof één ding betekent voor een overheidsinstantie en iets helemaal anders voor een start-up. De toenemende verscheidenheid van de noordse maatschappijen schept ook sociale spanningen. Zweden heeft bijvoorbeeld veel moeite om zijn grote populatie van vluchtelingen te integreren.
Het noordse model is dus nog altijd een project in wording. De noordse landen moeten hun model blijven upgraden, maar ze moeten ook vechten om te behouden wat het zo kenmerkend maakt. Lant Pritchett en Michael Woolcock van de Wereldbank vonden de uitdrukking ‘naar Denemarken gaan’ uit om succesvolle modernisering te omschrijven. De truc is niet alleen naar Denemarken te gaan, maar er ook te blijven.?
THE ECONOMIST
De noordse landen zijn nog altijd de meest gulle welvaartsstaten, maar een opeenvolging van crisissen heeft in de regio een einde gemaakt aan het magische denken over welzijn.
De vier noordse landen hebben allemaal een AAA-rating en hun schuldenlast ligt aanzienlijk onder het gemiddelde van de eurozone.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier