De spaarcenten van vzw’s

De fiscus dicht de mazen in het belastingnet dat rond vzw’s is gespannen. Om te vermijden dat roerende inkomsten aan de belasting ontsnappen.

In de Belgische inkomstenbelastingen kent men vier grote afdelingen : de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-inwoners, en last but not least de rechtspersonenbelasting. Aan deze laatste belasting zijn de naam zegt het zelf alleen maar rechtspersonen onderworpen. Dat zijn allerlei instellingen en verenigingen die over de rechtspersoonlijkheid beschikken, waardoor ze juridisch als afzonderlijke entiteiten door het leven gaan.

Niet alle rechtspersonen zijn aan de rechtspersonenbelasting onderworpen. Nv’s en bvba’s zijn bijvoorbeeld ook rechtspersonen, maar zij vallen normaal gezien niet onder de rechtspersonenbelasting, wel onder de vennootschapsbelasting. Alle rechtspersonen die een onderneming exploiteren of zich bezighouden met winstgevende verrichtingen vallen in principe immers onder toepassing van de vennootschapsbelasting, tenzij ze er door de wet van uitgesloten zijn. De rechtspersonenbelasting dient derhalve als een soort opvangnet : alle rechtspersonen die niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn (omdat ze zich niet bezighouden met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard, of omdat ze door de wet uitgesloten zijn uit het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting) vallen automatisch onder toepassing van de rechtspersonenbelasting.

Een en ander legt meteen ook uit waarom de meeste vzw’s niet onder de vennootschapsbelasting vallen, maar wel in het vangnet terechtkomen van de rechtspersonenbelasting.

VUUR.

Deze laatste belasting ligt de jongste tijd onder vuur. Niet alleen wegens de misbruiken die men vaststelt (misbruiken in de zin dat sommige entiteiten ten onrechte pogen onder toepassing van de meestal voordeliger rechtspersonenbelasting te vallen) ; maar ook omdat de fiscus vaststelt dat er daar links en rechts nog wel een graantje mee te pikken is.

Zo zal men zich herinneren dat de fiscus amper een jaar geleden nog gepoogd heeft de entiteiten die aan de rechtspersonenbelasting onderworpen zijn, te onderwerpen aan een speciale belasting op sommige van hun kosten. De redenering was simpel : in de personenbelasting en in de vennootschapsbelasting zijn sommige kosten niet of niet volledig aftrekbaar. Restaurantkosten bijvoorbeeld zijn slechts voor de helft aftrekbaar, autokosten zijn (in de algemene regel) slechts tot 75 % aftrekbaar, kledingkosten zijn (in de regel) niet aftrekbaar enzovoort.

TAFEL.

Bij entiteiten die aan de rechtspersonenbelasting onderworpen zijn, spelen deze aftrekbeperkingen niet. Zij trekken die kosten niet af. Zij hebben immers geen (belastbare) beroepsinkomsten. Als een aan de rechtspersonenbelasting onderworpen vzw de benen van haar bestuurders onder tafel steekt om eens rijkelijk te dineren, dan heeft dat voor haar geen fiscale complicaties. Voor een nv, of voor een andere aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersoon, daarentegen wel : zij moet een deel van de maaltijd financieren met wat overblijft van haar winst, nadat die de vennootschapsbelasting heeft ondergaan.

Het gevolg is dat zo’n maaltijd haar meer kost : niet alleen de prijs die aan de restauranthouder moet worden betaald, maar ook de vennootschapsbelasting op de winst die moet worden aangewend om het gedeelte te betalen dat niet als beroepskost aftrekbaar is.

FACTUUR.

Vandaar dat men het plan had opgevat om dezelfde factuur ook te presenteren aan entiteiten die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen. Maar na hevige kritiek heeft men die plannen grotendeels opnieuw opgeborgen. Men heeft ze alleen maar uitgevoerd ten aanzien van een kleine groep van (meestal) overheidsbedrijven, zoals de intercommunales en de waterzuiveringsmaatschappijen. Vzw’s blijven derhalve buiten schot.

Niettemin moeten zij waakzaam blijven. De fiscus is hen duidelijk niet vergeten. Neem bijvoorbeeld de Wet van 16 april 1997 die op 23 mei in het Belgisch Staatsblad te lezen stond. Die wet zal vooral in het geheugen blijven hangen, omdat zij de beruchte compenserende heffing op interesten van Belgische oorsprong (eindelijk) heeft afgeschaft.

Maar ook vzw’s (en andere aan de rechtspersonenbelasting onderworpen entiteiten) doen er goed aan deze wet eens grondig te lezen. Zij bevat immers een maatregel waarin deze belastingplichtigen een bijkomende verplichting krijgen opgelegd inzake de betaling van roerende voorheffing.

ROEREND.

Aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn in principe belastbaar op hun roerende inkomsten (interesten, dividenden enzovoort). In het wetboek staat te lezen dat die belasting bij hen “gelijk is aan de roerende voorheffing”. Het probleem is evenwel dat in sommige gevallen geen roerende voorheffing wordt ingehouden. Het schoolvoorbeeld is dat van roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong.

Als die inkomsten in België worden geïnd met tussenkomst van een Belgische bankier bijvoorbeeld, dan moet die tussenpersoon de roerende voorheffing inhouden. Dan is er uiteraard geen probleem. Dat is er wel wanneer dezelfde inkomsten rechtstreeks in het buitenland worden geïnd. Bijvoorbeeld bij een bank in het buitenland. De buitenlandse bankier heeft dan uiteraard geen enkele verplichting om de roerende voorheffing in te houden. Vandaar dat de Belgische wetgever al lang geleden heeft beslist dat aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen de roerende voorheffing in dat geval zelf moeten voldoen.

INVENTIEF.

Maar zoals gezegd, geldt dit alleen als roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong rechtstreeks in het buitenland worden geïnd. Blijkbaar zijn er dan ook inventieve belastingplichtigen geweest die deze klip meenden te kunnen omzeilen, door de inkomsten niet rechtstreeks in het buitenland te innen, maar wel in België ; rechtstreeks en zonder tussenkomst van een Belgische tussenpersoon. Op de keper beschouwd waren zij in dat geval (tot nog toe) niet gehouden om zelf de roerende voorheffing te voldoen.

Voortaan is dat wel het geval. In de Wet van 16 april staat immers te lezen dat aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen voortaan in het algemeen gehouden zijn de roerende voorheffing te voldoen zodra zij roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong “in België innen of verkrijgen”, zonder dat daarbij de roerende voorheffing ingehouden of gestort wordt.

SPAREN.

Waarmee dus weer een maas in het net is gedicht. En er volgt er weldra nog een. Die heeft te maken met de spaarboekjes van vzw’s.

Zoals men weet zijn de interesten van een gewoon spaarboekje tot een eerste schijf van 55.000 frank vrijgesteld van belasting. Dit wil zeggen dat er geen inkomstenbelasting verschuldigd is, en dat er ook geen roerende voorheffing wordt ingehouden.

Vraag is dan of deze vrijstelling ook geldt voor de spaarboekjes van vzw’s en andere aan de rechtspersonenbelasting onderworpen entiteiten. Volgens de belastingadministratie is dat niet het geval. De minister van Financiën (of althans één van zijn voorgangers) heeft dat ongeveer twintig jaar geleden uitdrukkelijk verklaard. En in de praktijk hebben de banken zich daar ook aan gehouden.

Maar recentelijk is in de vakpers uitdrukkelijk de stelling verdedigd dat onder meer vzw’s, juridisch bekeken, wel recht hebben op de vrijstelling.

In vakkringen gaat men er dan ook van uit dat vzw’s zich terecht op deze vrijstelling kunnen beroepen, en dat zij met het grootste gemak gelijk zouden halen, mocht dit probleem ooit voor een hof van beroep ter sprake komen.

Helaas voor de vzw’s die het willen proberen. Binnen de regering is immers een wetsontwerp in de maak dat de vrijstelling van 55.000 frank van interesten uit spaardeposito’s uitdrukkelijk wil uitsluiten voor belastingplichtigen die aan de rechtspersonenbelasting onderworpen zijn.

ARGUMENT.

Pikant detail is wel dat men deze uitsluiting in werking wil laten treden met ingang van het aanslagjaar 1998. Waardoor men de pleitbezorgers van de vrijstelling meteen een argument in handen geeft om te verdedigen dat de vrijstelling voor de daaraan voorafgaande aanslagjaren wel van toepassing moet zijn geweest. Want waarom zou men iets afschaffen, als er niets af te schaffen is ?

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content