De slimste klas van 2006

Adrian Wooldridge columnist van The Economist

Amerikaanse schoolkinderen worden in internationale tests geklopt door Hongaarse kinderen. Maar Amerikaanse universiteiten zullen de wereld leiden.

Amerikanen verkeren in een voortdurende angst als het over de toekomst van hun onderwijssysteem gaat. Hoe kunnen ze ‘s werelds machtigste economie blijven als de Amerikaanse schoolkinderen in internationale tests duidelijk geklopt worden door hun Hongaarse collega’s? Hoe kunnen ze sociale aftakeling voorkomen als 40 % van de kinderen in heel wat stedelijke scholen er niet in slaagt af te studeren? Niettemin is dit een vergulde voorspelling voor 2006: in één fundamenteel domein van het onderwijs – het hoger onderwijs – blijft Amerika voor op de rest de wereld.

‘s Werelds besten en slimsten

Wanneer in de zomer het ‘Sjanghai-klassement’ van de beste universiteiten ter wereld verschijnt, zal blijken dat het gedomineerd wordt door Amerikaanse universiteiten. Het Instituut voor Hoger Onderwijs aan de Jiao Tong-universiteit in Sjanghai stelt elk jaar een rangschikking op van de beste universiteiten ter wereld op basis van verschillende objectieve criteria. In 2005 waren acht universiteiten uit de toptien en 23 uit de topdertig Amerikaans.

Wetenschappers in Amerika zullen meer Nobelprijzen wegkapen dan die in om het even welk ander land en ze zullen meer hoogwaardige academische geschriften produceren. Amerika zal meer buitenlandse studenten aantrekken dan om het even welk ander land en het zal daarbij kunnen putten uit ‘s werelds besten en slimsten. Europese intellectuele sterren zullen de studentenvertrekken van Oxbridge en de cafés van Parijs blijven inruilen voor de onderzoeksinstellingen van de Amerikaanse academische wereld.

Dat mag allemaal een beetje blasé klinken, gezien de toenemende bezorgdheid in Amerikaanse academische kringen dat ze hun voorsprong kwijtraken als het gaat om het aantrekken van buitenlandse studenten. Die vrees is overigens niet ongegrond. Het aantal buitenlandse studenten op Amerikaanse campussen is in 2003-2004 de eerste keer in dertig jaar gedaald, met 2,4 %. De buitenlandse aanvragen voor Amerikaanse hogescholen viel 28 % terug en de eigenlijke inschrijvingen gingen er met 6 % op achteruit. Maar dat alles stelt minder voor dan velen denken.

Aan de eerste reden voor de terugval van de cijfers, de strengere immigratieregels na 11 september, wordt geleidelijk een mouw gepast. De tweede reden, de toenemende buitenlandse concurrentie aangaande buitenlandse studenten, is niet zo zwaarwichtig als op het eerste gezicht lijkt. Het is inderdaad zo dat vreemde landen en buitenlandse universiteiten agressief internationale studenten aan het ronselen zijn. Maar het Amerikaanse bijna-monopolie op internationale studenten tijdens de voorbije decennia was ongezond. Amerika blijft veruit de grootste gastheer van buitenlandse studenten. Bovendien kan redelijkerwijze worden aangenomen dat het totale aantal buitenlandse studenten zal toenemen naarmate Azië een massamiddenklasse voortbrengt. Bovendien verkeert Amerika in de juiste positie om de besten ter wereld binnen te halen, mensen die in staat zijn om hele academische disciplines en hightechsectoren te herdefiniëren.

Europa: intellectuele tweederangsburgers

De Aziatische universiteiten lopen nog altijd tientallen jaren achter op de Amerikaanse. De Chinezen, die deze dagen allerminst last hebben van een gebrek aan bescheidenheid, geven toe dat het misschien wel een halve eeuw zal duren vooraleer ze de Amerikaanse universiteiten kunnen inhalen – en dat is nog een optimistische voorspelling als de regering de vrijheid van gedachte blijft beknotten. Tot dan zullen ze een groot deel van hun knapste koppen naar het buitenland moeten sturen. Intussen zijn de aloude rivalen van de Verenigde Staten, de Europeanen, erin geslaagd om een systeem op poten te zetten voor het managen van universiteiten dat hen ertoe veroordeelt om intellectuele tweederangsburgers te worden.

Het Amerikaanse systeem van hoger onderwijs stoelt op drie principes. De overheid speelt een beperkte maar fundamentele rol. Beperkt omdat er een heleboel financieringsmethoden zijn – gaande van giften van privé-mecenassen en bedrijven tot collegegeld – en omdat er geen centraal masterplan bestaat. Fundamenteel omdat de regering het basisonderzoek steunt en de studentenleningen subsidieert. Daarnaast is er het concurrentiebeginsel. Universiteiten dingen om van alles en nog wat, van studenten tot sterprofessoren en onderzoeksfondsen. Ten slotte dient de macht van de faculteiten – die de neiging vertonen om zich op te sluiten in ivoren torens – gecompenseerd te worden door de macht van de universitaire administratie – die de overkoepelende belangen van de instelling kan behartigen.

In het beste geval biedt dat universiteiten de gelegenheid om kansen te grijpen en talent aan te trekken en het zet alleszins een rem op de natuurlijke neiging van de academici om zich te buiten te gaan aan eindeloos breedsprakerig gemanoeuvreer. De zwakste plek in het Europese model is dat de staat te veel macht krijgt. In de meeste Europese landen draait de staat op voor het grootste deel van de kosten voor hoger onderwijs. In vele landen – meer bepaald in Duitsland en Frankrijk – zijn de academici ambtenaren. In Duitsland hebben de universiteiten maar beperkte zeggenschap over wie ze opleiden en zelfs over wie ze aanwerven. Het resultaat is een tweevoudige catastrofe. Universiteiten kregen geleidelijk meer te kampen met een gebrek aan middelen omdat de overheid hen dwong om meer studenten te ‘verwerken’ zonder hen aanmerkelijk meer geld te geven. Het is voor universiteiten ook veel moeilijker geworden om uit te blinken omdat de markt voor talent ondertussen is geglobaliseerd, terwijl zij verplicht werden om uitsluitend in nationale wateren te vissen.

Maar sommige Europese universiteiten worden hun problemen langzaam meester. Een groot aantal onder hen heeft inschrijvingsgeld ingevoerd. Oxford en Cambridge proberen hun administratie te stroomlijnen. De Duitsers denken aan de invoering van een soort van Ivy League. Maar tot dusver doen de meeste Europese landen – met Groot-Brittannië als een gedeeltelijke uitzondering – niet meer dan sleutelen aan een kaduuk systeem.

Slecht nieuws

De Amerikanen voelen zich dan ook vrij zelfvoldaan. Maar hier komt het slechte nieuws: 2006 wordt opnieuw een jaar waarin de Verenigde Staten er eens te meer niet in zullen slagen om hun principes voor het hoger onderwijs ook toe te passen op de rest van hun onderwijssysteem. Het waardeloze gemeenschapsonderwijs, dat helemaal onderaan het internationaal klassement staat, is nog altijd onberekenbaar en oncompetitief. Maar dat is een ander verhaal.

De auteur is bureauchef van The Economist in Washington.

Adrian Wooldridge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content