De slag om de stroom

De Belgische elektriciteitsmarkt dreigt stevig in Franse klauwen te belanden. Het definitieve failliet van de vrije markt? Of gloort er licht aan de horizon? Eén ding is zeker: goedkopere stroom is een illusie.

Zo’n twintig jaar geleden was heel Belgica (zo heette België toen) bezet door de stroomproducent CPTE (een joint venture van Electrabel en SPE). Van kleine nederzettingen die moedig weerstand boden, was nog geen sprake. Door de liberalisering in 2003 kwamen die er wel: WattPlus (later Essent), Nuon,… Maar om nu te zeggen dat ze het leven van de dominante speler bepaald niet makkelijk maken, zoals het in Asterix-strips luidt,… Nee, dat zou iets te veel eer zijn.

Want de Belgische elektriciteitsmarkt vertoont nog heel wat mankementen. Te hoge prijzen, te weinig concurrentie, te weinig productiecapaciteit en een niet altijd even coherent beleid. Wie een rondgang maakt bij de belangrijkste spelers komt onvermijdelijk bij dit kwalijke klavertjevier terecht.

Nochtans werd bij de liberalisering in 2003 erop gerekend dat een verhoogde concurrentie voor goedkopere prijzen zou zorgen. Maar na een flukse start slabakten de pogingen van de nieuwkomers om marktaandeel te winnen: het Nederlandse Nuon klokte vorig jaar af op 3,3 procent. (Zie tabel De elektriciteitsmarkt in België). Hun landgenoten van Essent en het Duitse E.ON bleven steken op iets meer dan twee procent. SPE/Luminus is goed voor een achtste van de stroomleveringen, maar de onbetwistbare kampioen blijft Electrabel, dat ruim 72,5 procent van de energie levert.

De nieuwkomers kwamen immers in een vicieuze cirkel terecht. Wie meer of grotere klanten wil bedienen, moet hun kunnen garanderen dat de stroom ook effectief wordt. Bij gebrek aan productiecapaciteit hebben ze dan slechts twee keuzes: importeren uit het buitenland of aankopen bij Electrabel of SPE, die samen goed zijn voor bijna 90 procent van de elektriciteitsproductie in België. Roberte Kesteman, gedelegeerd bestuurder van Nuon België, getuigt: “Op de groothandelsmarkt in België zijn er erg weinig aanbieders. En dus a fortiori niet voor de industriële klanten. Dat kan je alleen oplossen door capaciteit ter beschikking te stellen.”

“Weet u, het heeft eigenlijk geen zin meer om nog over de Belgische markt te praten”, laat woordvoerster Lut Vande Velde van Electrabel zich ontvallen. “Je moet kijken naar de Noord-West-Europese markt, en daar bedraagt ons aandeel amper acht procent. De elektriciteitsmarkten in de Benelux, Frankrijk en Duitsland vloeien steeds meer in elkaar, zowel voor de prijzen als voor de stroom zelf. Of een centrale nu energie opwekt in België of Nederland maakt op zich niet veel uit, want er zijn mogelijkheden genoeg tot uitwisseling.”

“Klopt”, zegt Lise Mulpas, woordvoerster van de netwerkbeheerder Elia. “We zijn nu al een van de sterkst verbonden landen van Europa.” België importeert gemiddeld zo’n 2000 megawatt (MW), 16 procent van het winterse verbruik. Op piekmomenten kan gedurende een beperkte periode zowat 37 procent van de Belgische stroombehoefte uit het buitenland komen. Mulpas: “We hebben lijnen met Frankrijk en Nederland, die we nog versterken tegen 2012. Voorts kunnen we importeren uit Luxemburg, en zijn er interconnecties gepland met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, al zullen die er zeker niet voor 2015 zijn, wellicht pas na 2020.”

Investeren moet

Luc Sterckx, CEO van SPE, maar ook voorzitter van de Federatie van Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven (Febeg), nuanceert dat verhaal. “Het échte basisprobleem is het gebrek aan productiecapaciteit.” Want als alle Europese landen erop rekenen dat het andere wel zal investeren in productie, terwijl het verbruik blijft toenemen, dan komt er onvermijdelijk een moment waarop vraag en aanbod niet meer met elkaar in evenwicht zijn. En elektriciteit kan niet worden opgeslagen. Dan dreigen black-outs, het tijdelijk uitvallen van de stroomvoorziening in een grotere regio. Sommige studies verwachten dat Europa zich daar vanaf 2012 min of meer geregeld aan mag verwachten.

Sterckx: “De jongste jaren zijn we een paar keer op het nippertje ontsnapt aan een black-out. Want ook in de omliggende landen dreigen capaciteitstekorten. Het is een illusie te denken dat die ons goedkoop stroom willen leveren op zo’n piekmoment, gesteld dat ze het al kunnen. Bovendien heeft lokale productie nog voordelen: je houdt de werkgelegenheid in eigen land, en je beperkt het energieverlies door transport.”

Febeg streeft dan ook naar een investeringspact met de verschillende overheden. “Wij hopen na de vakantie resultaten te zien. Nederland heeft al zo’n pact, waardoor onze noorderburen nu evolueren naar een netto-exporteur van stroom, terwijl wij gemiddeld tien procent invoeren. Er is nood aan stabiliteit en duidelijkheid in de wetgeving: over groene stroom, CO2-uitstoot, belastingen, kernenergie… Want energiecentrales bouw je niet in een week of zes.”

Roberte Kesteman van Nuon België sluit zich daarbij aan. “Er is rechtszekerheid nodig, zeker voor investeringen in hernieuwbare energie. Want die moeten we snel kunnen uitvoeren, om een boete wegens het niet bereiken van de quota te vermijden. Kijk ook naar het vergunningensysteem: dat is op een aantal punten versoepeld, maar de duurtijd en de complexe procedures blijven een bron van onzekerheid – en hoge kosten.” “Maar”, vult gedelegeerd bestuurder Rudy Thomaes van het VBO aan, “er moet wel een verdeling van de bijkomende investeringen komen tussen de actoren. Die mogen niet allemaal van Electrabel zijn.”

De Commissie voor Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) becijferde in 2007 al hoeveel extra productiecapaciteit België nodig heeft: 5500 MW tegen 2017 (Zie kader Black-out in België?). Dat zijn 2200 windmolens die permanent werken. Ter vergelijking: de productiecapaciteit in België bedraagt nu 16.200 MW. Bij zijn berekeningen hield de CREG overigens al rekening met de sluiting van de drie oudste kerncentrales, én met de drie windmolenparken op zee.

Leve het buitenland

Komt de oplossing voor het Belgische probleem uit het buitenland? De jongste maanden rolt een consolidatiegolf door het Europese energielandschap, en ook België ontsnapte daar niet aan. Het Italiaanse Eni kocht Distrigas, maar de meest mediagenieke overname was die van 51 procent in SPE door Electricité de France (EDF). Voortaan zit bijna 90 procent van de Belgische elektriciteitsproductie in handen van onze zuiderburen, en indirect zelfs van de Franse overheid, die zowel bij Electrabel-moeder GDF Suez als bij EDF de belangrijkste aandeelhouder is. Minister van Economie Vincent Van Quickenborne was er als de kippen bij om de Europese Commissie te vragen een onderzoek te starten. Hij wil weten of de Franse staat het beleid van beide bedrijven op elkaar kan afstemmen, wat tot prijsafspraken kan leiden. EDF-topman Pierre Gadonneix suste onmiddellijk: “Die vrees is onterecht. Wij willen Electrabel uitdagen.”

Electrabel krijgt in ieder geval concurrentie uit nog een andere hoek. Want de Duitse energiereuzen zitten evenmin stil. E.ON sloot een deal om activa te ruilen met Electrabel, goed voor zowat 11 procent van de Belgische productiecapaciteit. “Voor onze industrie is dit wellicht de interessantste ontwikkeling, belangrijker dan de komst van RWE of Vattenfall. Zeker indien de markten in Noord-West-Europa verder integreren, kan dit zorgen voor meer concurrentie”, voorspelt Thomaes. Pikant detail is wel dat in dat pakket flink wat zogeheten trekkingsrechten zitten op de drie kerncentrales die in 2015 moeten worden gesloten. Vertaald: als de overheid de kernuitstap niet terugschroeft, is ze er zélf verantwoordelijk voor dat er minder concurrentie is.

Ook Nuon, het nummer drie op de Belgische markt, krijgt met Vattenfall een nieuwe aandeelhouder. Die gaf al aan de Benelux een belangrijke groeipool te vinden. Het bedrijf wil in Seneffe een stoom- en gascentrale (STEG) bouwen van 450 MW. Tegen 2012 wil het bedrijf 400.000 klanten hebben, nu zijn er dat nog 280.000. Gedelegeerd bestuurder Roberte Kesteman: “Maar als er mogelijkheden zijn om een belangrijke overname te doen, zullen we die met veel interesse onderzoeken.”

Nog ambitieuzer is het Duitse RWE. Rheinisch-Westfälisches Elektrizitätswerk kocht zich in mei in bij C-Power, dat het eerste windmolenpark bouwt voor de Belgische kust. Topman Filip Martens van C-Power: “Waarom bij ons? Simpel: de Duitse overheid dreigt met een boete van 1,3 miljard euro als RWE zijn CO2-uitstoot niet vermindert. RWE pakt dat grondig aan: de volle dochter RWE Innogy investeert de komende jaren 5 miljard euro in hernieuwbare energie, onder andere door 3500 MW vanop zee te halen.”

Maar daar stopt de Duitse honger niet. Want RWE wacht ook op het Europese fiat voor de overname van Essent. Dat bedrijf wil tegen 2014 een kleine 1000 MW operationeel hebben op vestigingen in Antwerpen, bij Tessenderlo Chemie en in Genk-Zuid. “Die plannen passen perfect in de sterke groeiambities die RWE heeft in de Benelux”, onderstreept Annemarie De Vreese, director marketing & external communications van Essent. En de Duitsers willen nog meer. “Wij bekijken de mogelijkheden om activa te swappen met de dominante spelers.”

Groen plus grijs

Het is nog onduidelijk welke plaats de groene spelers in de consoliderende energiewereld zullen innemen. Volgens André Jurres, CEO van NPG Energy, wordt het voor een groenestroombedrijf zeer moeilijk om te overleven zonder steun van een partner die een fors pakket grijze stroom heeft. Andere specialisten denken dat de overlevingskansen van groene leveranciers afhangen van hun ambities. Voor een windmolenpark op zee zijn partners met de nodige financiële draagkracht bijvoorbeeld onontbeerlijk. Rentel, het meest recente voor de Belgische kust, vergt een geraamde investering van 1 miljard euro. “En vergeet niet”, waarschuwt Thomaes van het VBO: “We leven in een periode waarbij je kredietwaardigheid enorm van belang is. Banken hebben moeite met de grote ticketten: leningen van 500 miljoen en meer.”

“Maar er is zeker ruimte voor een markt met twee snelheden”, meent Luc Barbé, de energiespecialist van Groen! “Je hoeft niet per se grootschalig te zijn: bedrijven als Lampiris of Beauvent kunnen perfect rendabel zijn. Bovendien houden de technologische ontwikkelingen de spelers scherp, een beetje zoals Linux dat doet met Microsoft of Skype met Belgacom. België staat mede dankzij IMEC sterk in een aantal alternatieve energieën. Wat we absoluut moeten vermijden, is dat we jaren verliezen. In de jaren tachtig zei men ook dat de Generale Maatschappij voor veel welvaart had gezorgd, maar aan het einde als een loden deken over de Belgische economie lag, omdat ze de ontwikkeling van nieuwe technologie verhinderde. Dat mag nu niet opnieuw gebeuren.”

“De elektriciteitsmarkt staat in feite nog maar aan het begin van haar geschiedenis”, meent Luc Sterckx, CEO van SPE. “Er moet nog zoveel consolideren. Vroeger zaten productie, transport, distributie en verkoop in één hand, nu zijn dat vier verschillende activiteiten. En je hebt wel 450 miljoen Europese klanten die op hetzelfde elektriciteitsnet zitten, maar je kunt nog niet van één markt spreken. In Zweden heb je 120 energieleveranciers. De verschillen per land, inzake facturen, contracten, leveringstermijnen, sociale voorzieningen, enzovoort, maken het zeer moeilijk om in heel Europa actief te worden als leverancier. Ach, ik ben niet ontevreden: toen ik vijf jaar geleden begon bij SPE, was deze markt veel minder liquide dan nu. We gaan uiteindelijk naar een Europese markt, waar de prijzen min of meer gelijk zijn.”

En de prijs?

Dat laatste is echter nog lang niet het geval. En helemaal gelijk zullen de prijzen wellicht ook niet snel worden. “De energieprijs op de Noord-West-Europese markten loopt sinds enkele jaren min of meer gelijk. Maar betaalt daar bovenop nog diverse heffingen en taksen, distributie- en transportkosten. Die verschillen per land. Er zijn bijvoorbeeld landen die slechts 6 procent btw aanrekenen, wat onder meer de Europese prijsverschillen bij de eindklant verklaart”, merkt Lut Vande Velde namens Electrabel fijntjes op.

“Er spelen inderdaad ook andere factoren mee”, beaamt Annemarie De Vreese van Essent. “De prijs van olie en andere grondstoffen schoot de jongste jaren de hoogte in. Meer concurrentie zal daar niks aan veranderen.” “Eigenlijk hebben wij daar als VBO weinig zicht op, want dat zijn prijzen die onze bedrijven zelf afspreken. Maar, zeker als je het vergelijkt met bijvoorbeeld de telecomsector, is er nog een groot gebrek aan concurrentie”, oordeelt Rudy Thomaes van het VBO. Hij wijst er dan ook op dat “de goedkoopste kilowatt nog altijd degene is die je niet verbruikt. Daarom pleiten wij voor een Green Bank, die bedrijven achtergestelde leningen moet verstrekken voor minder rendabele investeringen in energie-efficiëntie. (Zie ook briefing, blz 26).”

Bovendien kost koken geld. Zonnepanelen en windmolens duiken overal op, aangemoedigd door subsidiesystemen. Voor ingenieurs komt er met het smart grid, het slimme net dat die productie van tientallen particulieren en bedrijven moet opvangen en in evenwicht houden, een uitdaging van jewelste aan. Voeg daar nog de investeringen in meer traditionele vormen van elektriciteitsproductie aan toe, en je kunt er donder op zeggen dat we minstens de komende vijftien jaar met relatief hoge elektriciteitsprijzen moeten leren leven.

Al relativeert Filip Martens van C-Power die stelling. “Het klopt dat de elektriciteitsprijzen stijgen, maar ik denk dat de mensen liever een redelijke stijging van de prijs zien dan de bokkensprongen die werden veroorzaakt door de olie- en gasprijs. Om alle windmolens op zee te zetten, komen wij aan een kostprijs van 9,4 euro per inwoner per jaar. Daarmee kunnen we de helft van het gezinsverbruik, of tien procent van onze totale energiebehoefte, met groene energie opvangen. Dat vind ik niet zo duur. Vooral omdat het over twintig jaar nog altijd 9,4 euro is. Voor 10 euro kan ik u nu een pizza trakteren, maar ik weet niet of u daarvoor in 2025 nog veel zult kunnen eten.” (T)

Door Luc Huysmans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content