DE RODE REDENAAR

“Mijn lievelingsauteurs zijn Marx, Lenin en Engels. Neen, Ricardo Petrella staat niet op mijn voorkeurlijstje. Petrella denkt dat hij via consensus iets kan veranderen. Een foute gedachte : dat kan alleen door de arbeiders te mobiliseren.”

De curatoren van het Waals-Brabantse Forges de Clabecq hebben een geduchte tegenstander : Roberto D’Orazio (42j.), de maître rouge van de Waalse metallo’s. D’Orazio, een zoon van Italiaanse immigranten, laat in ieder geval niemand koud. Men is voor of tegen hem, men is zijn vriend of zijn vijand. Zeker is dat hij de taal praat van zijn camarades. Als D’Orazio zich keert tegen “de meedogenloze logica van de vrijemarkteconomie” en droomt van “de grote avond, die van de bevrijding van de proletarische massa’s”, dan doet de FGTB van de Forges en met haar 70 procent van de arbeiders dat ook. Als D’Orazio zegt dat “de banken onze vijanden zijn”, dan weten zijn kameraden meteen wat te doen de titel van één van Lenins meest gelezen werken : ze vernielen de bankfilialen in Tubeke. D’Orazio beveelt niet, hij organiseert, luistert en spreekt. En zegt wat zijn makkers willen horen. “Als ze ons met de rug tegen de muur zetten, zullen we die muur afbreken,” spreekt D’Orazio. Zijn mannen wachten nu op de hint waar die muur precies staat. D’Orazio manipuleert niet, geeft geen orders, dreigt niet. Wanneer D’Orazio zegt dat directeur William Smith niet langer op de Forges binnen mag, dan blijft hij buiten. “Omdat de arbeiders hem niet meer willen.” Wanneer D’Orazio zegt dat het beter is dat Forges geen materiaal meer buiten laat, dan blijven de staalplaten binnen. “Omdat onze kameraden geen zin hebben om ze op te laden.” En wanneer op een personeelsvergadering onzekerheid ontstaat over bepaalde cijfers, dan stelt D’Orazio een Forges-directeur voor om “in de derde lade links van uw bureau” de papieren te gaan halen. De directeur veert recht en gaat.

De rode meester van de Forges wordt hij genoemd. Nochtans liet in augustus 1955 toen d’Orazio werd geboren in het Henegouwse Havré niets vermoeden dat hij zou uitgroeien tot één van Belgiës meest doctrinaire syndicale leiders. Dat veranderde echter vlug. Roberto D’Orazio in het Nederlands zoveel als Robert De Redenaar of, populistischer, Bert De Klepper volgde een opleiding elektriciteit aan het Saint-Luc-college in Bergen. Zijn kunde om de troepen te leiden, lijkt wel aangeboren. Op zijn dertiende het is dan mei ’68 komt bij hem de verbeelding aan de macht. De Henegouwse afdeling van de PCI, de toenmalige Italiaanse communistische partij van Enrico Berlinguer, wordt al vlug als revisionistisch gedesavoueerd en op zijn vijftiende militeert D’Orazio voor de Ligue Révolutionnaire des Travailleurs ( LRT), de trotskistische “partij-in-opbouw” van de Brusselse economieprofessor Ernest Mandel. Sindsdien staat de permanente revolutie bovenaan de agenda. “Toen hadden we nog tijd om na te denken over de gebeurtenissen. We gingen niet gebukt onder de agressieve invloed van de pers,” lacht D’Orazio. De vakbondsman weet vandaag maar al te goed het Waalse journaille te gebruiken.

D’Orazio’s professionele carrière begint op zijn negentiende, als garçon in een restaurant in Tubeke. In augustus 1979 stapt hij de poorten van de Forges, waar ook zijn schoonvader aan de slag was, binnen. Eerst als machinist, vanaf 1987 als FGTB-afgevaardigde, en vanaf 1992 als voorzitter van de socialistische vakbondsdelegatie. Het lijkt misschien merkwaardig, maar de man die als adolescent een jeugd formidable kende zonder materiële zorgen, die ervan droomde om ooit artiste te worden, houdt van zijn job. ” Metallo ? En dan ? Op de Forges beoefen ik een soort kunst.” De droom van een revolutionaire partij ruilt hij voor het syndicalisme. “Alleen de vakbonden verdedigen echt de arbeidersbelangen. Zij zijn de meest democratische verenigingen. Iedereen kan er zijn stem laten horen.”

En de stem van D’Orazio wordt gehoord. Zijn machtsbasis wordt georganiseerd links van de ingang van de Forges. Daar huist de FGTB. Wie er binnen gaat, vindt er op een affiche tegen de muur D’Orazio’s waarheid : ” Marx est mort ? Mon oeil !” Met zijn lieutenants valt hij geregeld de directiekamers binnen. Worden zijn bevelen niet uitgevoerd, dan gaat de directie simpelweg niet naar huis.

Een tiran, een intrigant, een doctrinair : zo omschrijven zijn vijanden hem. Un vrai camarade is hij voor zijn werkmakkers. En sinds PRL-voorzitter Louis Michel hem vorig jaar bestempelde als het vleesgeworden terrorisme social is hij in heel Wallonië uitgegroeid tot de enige echte maître rouge. Een meester die op enkele stemmen na zijn verkiezing tot nationaal secretaris, de nummer drie van de FGTB, miste. Een meester ook die binnen de FGTB zijn eigen koers vaart en amper aanklopt bij FGTB-baas André Nollet. Als D’Orazio dat wenst, komt Nollet naar Tubeke. Hét credo van D’Orazio luidt : L’emploi et rien que l’emploi. Op 2 februari organiseren de Forges-vakbonden of juister : D’Orazio de marche noire, de mars voor werk. D’Orazio weet emoties te bespelen. Wat le camarade Gino Russo kon met de Witte Mars, zal Roberto D’Orazio verwezenlijken met de Zwarte Mars.

Niet hij hanteert de foute logica, wel alle anderen. Zo simpel is dat. Hij verdient vandaag rond de 40.000 frank netto, amper meer dan toen hij in 1979 bij Forges begon. Net als zijn kameraden heeft hij, op persoonlijk vlak, maar één doel voor ogen : zijn kinderen naar de universiteit sturen. Zoals zijn werkmakkers ergert hij zich aan de verkleutering die kapitalisme heet. “Het kapitalisme heeft de mensen ondergedompeld in de intellectuele miserie. Waar zijn vandaag de grote denkers die de idee van een meer humane maatschappij ondersteunen ?”

In zijn logica is Forges niet failliet. Wel leeggezogen door de kapitalisten. Wie de fratsen voor de voormalige eigenaars, Pierre en Bernard Dessy, kent, kan hem daarin zelfs ten dele volgen. En het wordt nog steeds geloofd door ses hommes. Tot nader order. Van Roberto D’Orazio.

R.H.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content