De prijs van oorlog
Tot en met maandag zullen we met zijn allen in de portemonnee tasten om het menselijk leed in en rond Kosovo te helpen lenigen. Maar hoe gul we ook zijn, in vergelijking met wat het militair apparaat boven Joegoslavië opsoupeert, zal onze bijdrage altijd een peulenschil blijven. Welke prijs betaalt de Navo voor Kosovo? En wie maakt de facturen op?
Als de bommenregen over Joegoslavië neerdaalt, wankelen de budgetten. Defensie-experts uit Washington becijferden dat elke dag oorlog in Kosovo de Verenigde Staten 2,5 miljard frank kost. Volgens de Financial Times kwam Lehman Brothers, de Britse zakenbank, uit op een onkostennota van 3 miljard dollar – 114 miljard frank – voor een maand oorlog voeren in de Balkan. Daarin zitten per dag dertig kruisraketten verrekend naar rato van 40 miljoen frank per stuk, 150 vluchten per dag met bommenwerpers – prijskaartje 3,8 miljoen per vlucht – en 30.000 militairen ter plekke, die ruim 30 miljard frank kosten. Lehman Brothers schat ook dat er in de strijd een twintigtal vliegtuigen sneuvelen van slordig anderhalf miljard frank per stuk (ter vergelijking: de Stealth-bommenwerper die werd neergeschoten, kost 1,7 miljard frank). “Maar omdat de Navo voor zijn bewapening put uit de uitpuilende munitiedepots van de Koude Oorlog, mag niet elke bom in de totale kostprijs worden verrekend,” waarschuwde defensie-expert François Heisbourg van het Centre Politique de Sécurité in Genève (zie ook Trends, 8 april 1999).
“Toch is 3 miljard dollar per maand een heel voorzichtige schatting,” verzekert econoom Digby Waller van het International Institute for Strategic Studies ( IISS) in Londen. Lehman Brothers vergeet dat een piloot in oorlog meer van zijn vliegtuig eist, dat het toestel ook méér vliegt, méér brandstof opslokt, méér onderhoud vergt en ook sneller kapotgaat dan in vredestijd. Een militair analist: “Als deze bommenregen drie maand aanhoudt, kost hij de Navo makkelijk 800 miljard frank.” Bruto weliswaar, want een groot deel van die kosten wordt gerecupereerd door te besparen op manoeuvres en training buiten oorlogsgebied.
Desert Storm
was in de Golfoorlog nóg duurder (zie ook tabel: Wat kost een oorlog?), als we er tenminste van uitgaan dat het Kosovo-conflict niet verder escaleert. De combinatie van luchtgevechten met grondtroepen soupeerde er in zeven weken luchtstrijd en 100 uren grondoorlog 3800 miljard frank op. Bijna 42% van Belgiës bruto nationaal product (BNP) voor 1998. Of zo’n 53 miljoen frank per minuut. SFor, de verzamelnaam voor de vredesmissies naar Bosnië, kostte 200 miljard frank per jaar. Zegt Waller: “De prijs voor de Kosovaarse oorlog ligt daartussenin.” Een correcte schatting maken van de kostprijs is een onmogelijke opdracht. Ten eerste omdat de Navo niet wil vrijgeven wat het precies in de strijd gooit. Ten tweede omdat er grondtroepen zouden kunnen worden ingezet. “Een oplossing die de kostprijs per dag tot 63 miljard frank kan doen oplopen,” becijfert Waller. “En er wordt algemeen aangenomen dat het conflict in Servië – door het terrein en de grote kloof tussen de armen en de rijke machthebbers in dat land – minder snel zal opgelost raken dan het conflict in de Perzische Golf.” Het Amerikaanse Congres houdt in elk geval rekening met een conflict dat minstens tot deze zomer voortduurt.
Wie zal dat betalen?
De Navo-operaties in de Balkan worden gestuurd door de Amerikanen. Maar dat die ook de rekening gepresenteerd zullen krijgen, is veel minder evident. In de Golf stuurden de Amerikanen en de Britten de acties, maar zij waren niet de grote financiers: de VS paste 266 en de Britten pasten 26 miljard frank bij, minder dan een tiende van de totale kostprijs. Het leeuwendeel van de kosten werd gedragen door Japan, enkele Europese Navo-partners – Duitsland, maar ook België – en drie betrokken landen: de oliestaten Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Koeweit. Zij betaalden hun rekeningen met de glimlach, wat van de arme Balkanstaten – Slovenië en Kroatië boeren goed, maar hebben niet de goudberg van de oliestaten achter de hand – nauwelijks kan worden verwacht. En een vaste verdeelsleutel hebben de Navo-lidstaten niet. Het budget van de organisatie betaalt de administratie- en de personeelskosten, betaalt voor het gebouwenpatrimonium en financiert de aankopen van de organisatie, maar buitengewone uitgaven als vredes- en oorlogsmissies worden ad hoc geregeld.
Minister van Begroting
Herman Van Rompuy (CVP) becijferde dat de kostprijs voor België van de Kosovo-crisis inmiddels is opgelopen tot 2 miljard frank. Aan de noodopvang van 1200 vluchtelingen hangt een prijskaartje van 350 miljoen frank. De twee opvangdorpen in het Albanese Durres kosten 520 miljoen frank. Voor vier maanden inzet van Belgische para’s is 490 miljoen frank gereserveerd. De OVSE-vredesmacht (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) en de tien Belgische F-16’s kosten nog eens 670 miljoen frank. In totaal dus 2 miljard, een bedrag dat zal worden gevonden door “het schrappen van kredieten betreffende programma’s waarvan kan worden verwacht dat ze dit jaar niet volledig zullen worden aangewend”. Het prijskaartje zal trouwens nog toenemen, nu de Navo aan de Belgische regering heeft gevraagd om vier extra F-16-toestellen te sturen naar de conflictzone.
Wie schrijft de facturen?
De oorlog legt de defensie-industrie, die traditioneel met grote winstmarges en langdurige contracten werkt, in ieder geval geen windeieren. De JDW 20, de index die het militaire weekblad Jane’s Defence Weekly distilleert uit de aandelenkoersen van twintig gerenommeerde bedrijven uit de militaire markt, gaat sinds begin deze maand in stijgende lijn. Analisten voorspellen hen nog mooie tijden. Zegt Waller: “De grootste koersstijgingen komen traditioneel zo’n twee jaar ná het oorlogsgeweld, als de legers alle stukgeraakte producten moeten vervangen.”
De Navo-troepen zetten Northrop-Grummans B-2 en F-14 in, B-1B’s van Rockwell, de B-52H en F-15 van Boeing, de F117 Stealth, de C-130 Hercules, U2 en P-3 van Lockheed-Martin, de F-16 en F-18 van General Dynamics, de Tornado van het Engels-Duits-Italiaanse Panavia, de Etendard, EP 3 en Mirage van Dassault, de Jaguar van het Frans-Britse Sepecat, de A-10 van Agusta, Harriers en Sea Harriers van British Aerospace en Apaches van Raytheon. Het leger van Slobodan Milosevic vliegt in Russische MiG’s, Joegoslavische Galebs en Gazelles, toestellen geleverd door het Franse Aérospatiale.
De munitie van de Navo-troepen komt van bij bommenleveranciers Rockwell en Boeing, Raytheon levert raketten en afweersystemen.
Vooral Amerikaanse bedrijven
zullen beter worden van de oorlog. De Europese Commissie schat dat de VS driekwart van de wereldmarkt voor militaire producten in handen heeft. De Europese vereniging van de lucht- en ruimtevaartindustrie AECMA, een koepel van defensie-ondernemingen, geeft de Amerikanen de helft van de markt; het IISS heeft het over een bijna-evenwicht: 45% tegenover 40% marktaandeel wereldwijd (zie grafiek: Omzet militair materieel per land). Opmerkelijk is wel dat, volgens Navo-cijfers, de VS 1,6 keer meer aan defensie besteedt dan alle Europese landen samen. Een gegeven dat in een protectionistische markt als defensie een duidelijke impact heeft op de marktaandelen.
De industrie is in de VS dan ook belangrijker dan in Europa, ondanks een miljoen arbeidsplaatsen, vooral in Italië, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. AECMA raamt de sectoromzet op 1200 miljard frank. Ter vergelijking: de topvijf van Amerikaanse defensiebedrijven draait 2500 miljard frank.
Als schaalgrootte belangrijk is, hebben de ondernemingen in de VS dus een grote voorsprong. Lockheed-Martin, het Amerikaanse nummer 1, haalt met 467 miljard frank bijna drie keer de omzet van Europa’s grootste defensiebedrijf, British Aerospace. De Amerikaanse defensie-industrie komt net uit een lustrum van consolidatie, als reactie tegen de afgekalfde post-Koude-Oorlogbudgetten. Dat leidde naar militaire mastodonten als Lockheed-Martin, Raytheon-Hughes-Texas Instruments, Northrop-Grumman en Boeing-McDonnell-Douglas. De overheid had die zelf geïnitieerd tijdens het zogenaamde Laatste Avondmaal, een diner in het Pentagon in 1993. Een dozijn topmensen van defensiebedrijven kreeg er te horen dat het ministerie van Defensie binnen de vijf jaar hun aantal gehalveerd wilde zien. En de bedrijven kregen prompt een budget ter beschikking om de kosten van fusies en herstructureringen te helpen dragen. Anno 1999 blijven er na enkele eenvoudige overnames nog vier van de dertien producenten van gevechtsraketten die de VS in 1990 telde over, nog drie van de acht bouwers van gevechtsvliegtuigen, twee van de zes fabrikanten van lanceerplatformen, vijf satellietleveranciers en vijf van de acht werven voor oorlogsbodems.
Europa’s verdedigingsgordel
In Europa liggen de kaarten moeilijker. Dat er te weinig vraag is en te veel fabrieken, daar is iedereen het over eens. Maar de Europese defensie herstructureren, is een politieke opdracht, veel meer dan het optimaliseren van shareholder value. Defensie was in Europa traditioneel een industrie van gesubsidieerde nationale kampioenen met een wankel rendement op investeringen. Elk Europees land – de VS doet hetzelfde – hanteert eigen eisen en specificaties als een verdoken protectionisme. Transfers van technologie zijn verboden, ingenieurs van een Frans bedrijf kunnen niet zomaar in Engeland een productiehal binnenstappen. “Het heeft zes maand geduurd voor ik in al mijn bedrijven vrij kon rondlopen,” zegt Paul Buysse, corporate executive officer (CEO) van het Britse Vickers, dat ongeveer een kwart van zijn omzet in tanks realiseert. Bovendien willen Frankrijk, Duitsland of Engeland hun nationale kampioenen alleen opgeven in fusies tussen gelijken. Want als een bedrijf al niet graag sleuteltechnologie uit handen geeft, dan zeker geen natie.
Op die barrières zijn jarenlang alle pogingen gestrand om een consolidatiegolf door de Europese defensie-industrie te sturen. Tot het Verdrag van Maastricht in 1992 was er zelfs geen sprake van een unitair Europees defensiebeleid. Nu heeft de Commissie een veertienpuntenplan om de defensie-industrie grondig te reorganiseren, de paperassenberg aan de Europese binnengrenzen te verkleinen, de grensoverschrijdende concurrentie aan te zwengelen en het onderzoek te bevorderen. “Bijvoorbeeld,” zegt Pierre Bacry, defensie-ambtenaar bij de Europese Commissie, “door ingenieurs in bedrijven van andere EU-landen te laten werken en een homogene exportpolitiek voor alle lidstaten te organiseren” (zie kader: Het geval België).
De Europese consolidatiegolf
is intussen schoorvoetend begonnen. In Frankrijk, dat begin vorig jaar startte met de hertekening van zijn defensie-industrie, kocht Lagardère voor 6 miljard frank 33% van Aérospatiale over van de Franse overheid en bracht het dochter Matra in de groep. Eén vijfde van Aérospatiale wordt beursgenoteerd, waardoor het aandeel van de overheid onder de helft zakt. Thomson-CSF voerde een gelijkaardige operatie door: Alcatel heeft 16%, het personeel 10% en de overheid 47%. Dassault, een familiale groep, zorgt voor kopbrekens in de Franse consolidatiedrang omdat de familie haar meerderheid niet uit handen wil geven. De plannen om Airbus Industrie te privatiseren, worden ten vroegste uitgevoerd in het voorjaar van 2000 – ruim een jaar na de oorspronkelijke streefdatum. Airbus, eigenlijk een specialist in burgerluchtvaart, wil een militair transporttoestel, de FLA, ontwikkelen. Dat is voor een luchtvaartconcern de enige manier om kosten voor Onderzoek en Ontwikkeling via het leger op de overheid te verhalen en zo internationale handelsakkoorden te omzeilen, die subsidies aan bedrijven verbieden.
Duitsland en Groot-Brittannië hebben al eerder geprivatiseerd en doen nu schuchtere (en voorlopig weinig succesvolle) pogingen om te consolideren over de grenzen heen. De aangekondigde fusie tussen het Duitse Daimler-Benz Aerospace ( Dasa) en British Aerospace ( BA) werd wel afgeblazen toen BA Marconi van GEC overkocht, waardoor een Brits-Duitse alliantie, ook volgens bronnen binnen Dasa, voor een hele tijd uitgesloten lijkt. Tenzij de Europese Commissie haar veto stelt tegen de overeenkomst tussen BA en Marconi.
De European Aerospace & Defense Company ( EADC), waar alle Europese industrieleiders eind 1997 nog op zaten te speculeren, lijkt weer naar het achterplan verschoven. EADC zou als koepel van Europese defensiebedrijven een wereldspeler moeten worden, die met de Amerikaanse mastodonten kan concurreren. Het probleem ligt in de waardering van de activa, waar de zes spelers – British Aerospace, Dasa, Aérospatiale en het Spaanse Casa waren de oorspronkelijke vier, het Zweedse Saab Aviation en het Italiaanse Finnmeccanica kwamen er later bij – het niet eens over geraken. Samen zijn de bedrijven uit die zes landen goed voor 90% van de totale Europese omzet in defensiegoederen. De kleine landen – met bedrijven die vooral in onderaanneming voor de groten werken – eisen nu medezeggenschap via de European Defense Industry Group ( EDIG), die defensieconstructeurs uit België, Oostenrijk, Denemarken, Noorwegen, Turkije, Griekenland, Nederland, Finland en Portugal overkoepelt. Maar dat EADC ooit verder reikt dan samenwerkingsverbanden van onafhankelijke aandeelhouders die bijvoorbeeld leiden tot één satellietspecialist, één producent van gevechtsvliegtuigen of één helikopterfabrikant, is relatief klein. Vooral omdat elk ministerie van Defensie angstvallig vasthoudt aan protectionistische productbepalingen die de eigen industrie bevoordelen. “Als Europa het eens wordt over een standaardisering van zijn defensiematerieel, kan het 16 miljard pond per jaar besparen,” becijferde Robert Walmsey, de Britse verantwoordelijke voor legeraankopen, in 1997. Maar omdat standaardisering en grensoverschrijdende fusies elke reden zouden wegnemen die een regering doet zweren bij zijn nationale kampioenen, blijft het vaak bij goede bedoelingen.
Lonken naar de States
Ook het IISS is sceptisch over de idee van een Europees defensiebedrijf. “De route van de Europese Commissie ( nvdr – de grote voorvechter van EADC) is de Franse weg. Zij willen de bestaande monopolies gewoon vervangen door een groter, Europees monopolie,” argumenteert Waller. “We hebben een commercieel gedreven rationalisatie nodig die fabrieken durft sluiten.”
EADC zou bovendien een defensiebedrijf moeten worden dat álles doet. Ook daarover zijn de meningen verdeeld. Analisten wijzen op de mogelijkheden tot kruisbestuivingen tussen de militaire O&O en andere sectoren, anderen schermen met voorbeelden die moeten aantonen dat defensie een sector van specialisatie is. Dat Siemens zijn defensiepoot grotendeels afstoot, dat GKN zijn tankdivisie aan Allied Signal verpatste en dat Philips zijn militaire radartoepassingen aan Thomson verkocht, lijkt een bewijs voor de tweede stelling. “Militaire conglomeraten volgen een historische logica, geen economische,” vindt een analist.
Wat IISS als economisch werkbaarder beschouwt, zijn transatlantische fusies van Amerikaanse met Europese bedrijven die grote defensiebelangen hebben. Ook Dasa en BA lieten al verstaan dat dergelijke mastodontfusies tot de mogelijkheden behoren – al komen alleen Northrop-Grumman of Raytheon in aanmerking; de anderen zijn te groot om het evenwicht te kunnen bewaren. Vraag blijft of dergelijke samensmeltingen tenminste het gevecht winnen met de wetgeving die de transfers van militaire technologie verbiedt.
FRANK DEMETS
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier