De poppies bloeien meer dan ooit

Bijna honderd jaar na het begin van de Eerste Wereldoorlog hebben de slagvelden aan de IJzer nog altijd een enorme aantrekkingskracht op de Britten. In de aanloop naar 2014 zet de Westhoek een tandje bij, al dreigt oververzadiging.

De ene auto met Britse nummerplaat staat naast de andere. Uit een grote bus stapt een troep Britse scholieren. Het is bijna 11 no-vember en dat hebben ze geweten in het Tyne Cot Cemetery in Passendale.

Tyne Cot is de grootste oorlogsbegraafplaats van de Britse Commonwealth op het Europese vasteland en is heilige grond voor Britten, Australiërs en Nieuw-Zeelanders. Het telt bijna 12.000 grafstenen van gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog. Vorig jaar kwamen er 303.000 bezoekers, in 2006 waren dat er maar 228.000. Ook de andere herdenkingsplaatsen in de Westhoek ontvangen een stijgend aantal bezoekers.

Jaarlijks zijn de 341.000 oorlogstoeristen in goed voor een totale omzet van 32,5 miljoen euro, een derde van de totale toeristische economische activiteit in dat deel van de provincie. Vooral de horeca profiteert daarvan. Westtoer, het West-Vlaamse provinciebedrijf voor toerisme en recreatie, berekende dat 83,7 procent van de omzet besteed wordt door dagjestoeristen en 16,3 procent door verblijfstoeristen. Zij besteden tijdens een dagtrip gemiddeld 25,08 euro per persoon en tijdens een verblijf gemiddeld 75,40 euro per nacht.

45,8 procent van de omzet (14,9 miljoen euro) wordt besteed in de verblijfsaccommodatie, daarna volgen cafés en restaurants (20 %) en shopping (13,7 %). De toegangsprijzen voor attracties en evenementen bedragen iets minder dan 10 procent van de omzet.

Collectief geheugen

Het is opvallend dat het oorlogstoerisme amper lijdt onder de financiële crisis. De omzet schommelde de voorbije vijf jaar tussen 30 en 35 miljoen euro. Ook het aantal bezoekers daalde nooit onder de 300.000 per jaar. “Een bezoek aan een slagveld heeft nog altijd een grotere emotionele waarde dan een andere reis”, zegt Peter Slosse, diensthoofd Toerisme Ieper en zakelijk leider van het In Flanders Fields Museum. “40 procent van onze bezoekers zijn Britten. Zij schrappen eerder een citytrip naar Barcelona dan een battlefieldtour.”

Ook de dalende wisselkoers van het pond tegenover de euro sinds het begin van de financiële crisis had geen effect op het oorlogstoerisme. Het totale aantal Britse toeristen in Vlaanderen en Brussel toonde wel een neerwaartse trend. Van 1 miljoen in 2006 tot 780.000 in 2011. Maar het aantal Britten in de Westhoek steeg van 48.000 naar bijna 66.500. Het aantal Britse overnachtingen in de Westhoek steeg van 100.000 naar 133.000.

“Het oorlogstoerisme dateert al van kort na het einde van de oorlog en in de jaren zeventig dachten we dat het zou stoppen”, zegt Slosse. “Er waren steeds minder oud-strijders en de interesse leek weg te ebben. Toen ik in 1986 op de toeristische dienst aankwam, gingen we ervan uit dat de Westhoek op zoek moest naar een alternatieve economische groeimotor. Het draaide anders uit. Sinds de jaren negentig kent deze niche een duidelijke revival.”

Het blijvende succes van het Britse oorlogstoerisme heeft twee oorzaken. De eerste wereldbrand maakt deel uit van het Britse collectieve geheugen en is ook een herinnering aan de tijd dat het Verenigd Koninkrijk een wereldmacht was. De herinnering maakt ook deel uit van het Britse leerplan.

Hoogtepunt 2014-2018

De aankondiging van de Britse premier, David Cameron, dat hij 5,3 miljoen pond wil vrijmaken voor de scholen die de Flanders Fields willen bezoeken, is goed nieuws voor de Westhoek. De komst van extra scholieren en andere toeristen kan het aantal bezoekers met 30 tot 40 procent per jaar doen toenemen. De omzet van het oorlogstoerisme zou daarmee stijgen met 10 tot 13 miljoen euro.

Voor de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog rekent de Westhoek op 2,5 miljoen toeristen tussen 2014 en 2018. Daarop heeft de horeca geanticipeerd en het aantal bedden in de Westhoek verdubbelde sinds 1998. De bezettingsgraad draait de meeste jaren rond 50 tot 55 procent. Er is dus nog marge. Daarom roept Westtoer op tot realisme. Een uitbreiding van horecacapaciteit dreigt in 2018 tot een overaanbod te leiden.

“De opstoot van de vraag naar overnachtingen maakt de verleiding groot om extra hotels te bouwen of massaal uit te breiden. Maar het gaat over een periode van vier jaar. Daarop kan je die investering niet afschrijven. Er volgt ongetwijfeld een terugval, zonder dat het oorlogstoerisme doodbloedt natuurlijk. Het slagveld van Waterloo is na 200 jaar ook nog altijd zeer populair. Het is een goede zaak dat we ook een beroep doen op steden als Rijsel, Kortrijk of Oostende om toeristen te laten overnachten.”

Slosse wijst erop dat de kustregio meer en meer onderdeel uitmaakt van de actieradius van het oorlogstoerisme. “Er zijn cruises die aanmeren in Zeebrugge. Toeristen uit de VS of Canada maken dan een daguitstap naar de begraafplaatsen in de Westhoek.”

Het aandeel van de bezoekers uit andere continenten neemt trouwens toe. Het percentage Britten onder de slagveldtoeristen draait al jaren rond 40 procent. De Australiërs, Nieuw-Zeelanders, Canadezen en Amerikanen (3 tot 4 %) zijn aan een opmars bezig. De grote begraafplaatsen speelden op dat stijgende aantal toeristen in door een bezoekerscentrum te openen, onder meer Tyne Cot Cemetery en Lijssenthoek Military Cemetery in Poperinge. “Dat haalt wat de druk weg van andere plaatsen.”

Stil aan het front van de Somme

De rest van de toeristische sector, en zelfs de economie van de Westhoek in het algemeen, probeert een graantje mee te pikken van het oorlogstoerisme. De regio profileert zich als een aantrekkelijke pool voor onthaastingstoerisme en gastronomische weekends. De koekjesproducent Poppies uit Zonnebeke werd in 1976 opgericht en is ondertussen een wereldspeler in zijn niche (omzet 188 miljoen euro). Het ontleent zijn naam aan een vers uit het bekende gedicht In Flanders Fields van de Canadese soldaat John McCrae. De poppies verwijzen naar de klaprozen die op het slagveld bloeiden.

Het concept van het oorlogstoerisme in de Westhoek is vrij uniek. Een aantal jaar geleden bestond de vrees dat er scherpe concurrentie zou komen uit de Sommestreek in Frankrijk, tenslotte maar een goede 100 kilometer verderop. Daar draaide het oorlogstoerisme lange tijd op een laag pitje, maar ook die regio bereidt zich voor op de herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog. Zo opende de Ieperse hotelketen Menin Gate School Hotels, die zich richt op Britse scholieren, een vestiging in Frankrijk.

“Wij verwachten een stijging van het aantal logies in de Sommestreek, maar geen inhaalbeweging of kannibalisering van onze activiteiten”, voorspelt Slosse. “Veel Britse scholen koppelen een bezoek aan de Westhoek aan een bezoek van de Sommestreek. Het nadeel van de Sommestreek is dat daar geen grote centrumstad is als Ieper met zijn 35.000 inwoners. Albert en Péronne tellen amper 10.000 inwoners.”

ALAIN MOUTON, FOTOGRAFIE JELLE VERMEERSCH

Westtoer verwacht in 2014-’18 een stijging van 30 procent, goed voor 10 tot 13 miljoen euro extra omzet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content