De pijn die nog moet komen
De verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk draaien om de economie. Op een verschrikkelijke recessie volgt voorlopig slechts een lauw herstel. Maar Groot-Brittannië is nog lang geen hopeloos geval.
De voorstelling van een Britse begroting is een evenement op zich, van het roodlederen kistje waarmee de Chancellor of the Exchequer komt zwaaien tot zijn toespraak in het Lagerhuis. Maar als het stof van het spektakel gaan liggen is, blijkt meestal dat het allemaal niet zozeer om de openbare financiën ging, dan wel om pure politiek. Zo was de begroting die minister van Financiën Alistair Darling op 24 maart voorstelde, eigenlijk vooral een lanceerplatform voor Labour in het licht van de algemene verkiezingen van 6 mei.
De zieke economie is wat de Britse kiezers het meest bezighoudt. En met reden. Het wordt ernstig betwijfeld of Groot-Brittannië ooit volledig herstelt van de bankencrisis en de recessie die het land dieper duwden dan vele andere rijke landen. Het feit dat de openbare financiën brutaal omgeslagen zijn naar een deficit en dat ze al even brutaal moeten weggehaald worden van de rand van de afgrond, werpt een donkere schaduw over het volgende parlementaire jaar.
Darling poogde olie op de golven te gooien. Om de financiële markten, die de kriebels krijgen van de buitensporige omvang van de leningen van de overheid, gerust te stellen, gaf de minister van Financiën blijk van een zekere terughoudendheid. Toch voerde hij de traditionele pre-electorale zoethoudertjes niet helemaal af. Darling kondigde wat tijdelijke hulp aan voor wie voor het eerst een huis koopt. Zij worden vrijgesteld van het zegelrecht dat bij de aankoop van een eigendom geheven wordt. Daarnaast krijgen de gepensioneerden ook wat extra uitbetalingen toegeschoven. Hij zei ook dat hij een geplande stijging van de belasting op brandstoffen langzaam gefaseerd zou doorvoeren. Alles bij elkaar kosten die toegiften een bescheiden 1,6 miljard euro in 2010-’11.
Van boom-bust naar blut
Het was in de eerste plaats Darlings bedoeling om over de centrale kwestie van deze verkiezingen een scheidslijn te trekken tussen het ervaren Labour en de neofieten van de tory’s. Wie is het meest te vertrouwen om de economie te sturen en de openbare financiën opnieuw gezond te maken? De geloofwaardigheid van Labour is echter niet meer wat ze geweest is. Bij de twee voorgaande verkiezingen kon Gordon Brown als minister van Financiën nog opscheppen over hoe goed de economie wel presteerde, zowel historisch als internationaal gezien. Hij ging er prat op dat hij een einde had gemaakt aan de boom and bust, maar ook dat hij de leiding in handen had tijdens de langste periode van aangehouden groei sinds 1701. Als eerste minister brak hij echter net al de verkeerde records.
De economie is vorig jaar met 5 procent gekrompen, de zwaarste terugval sinds de Grote Depressie. Over de zes kwartalen van de recessie bekeken, bedroeg de inkrimping 6,2 procent. De daling was weliswaar niet zo groot als in Japan, Duitsland en Italië, maar de recessie duurde wel langer dan in om het even welke andere G7-economie.
De openbare financiën zien er nog beroerder uit. Niet alleen staat het begrotingstekort, gemeten als percentage van het bruto binnenlands product, op zijn hoogste peil sinds de Tweede Wereldoorlog, het zal volgens het IMF dit jaar ook het grootste zijn van om het even welke G20-economie. De aangroei van de overheidsschuld tussen 2007 en 2014 zal enkel in Japan groter zijn.
Tijdens het vierde kwartaal van 2009 begon een soort van heropleving, toen het bbp 0,3 procent opklom uit het dal van de drie voorgaande maanden. Maar zelfs dat sprankje hoop doofde misschien al uit tijdens het eerste kwartaal van dit jaar. Het kan best zijn dat de consumenten ontmoedigd raakten toen het belangrijkste btw-tarief begin 2010 opnieuw op 17,5 procent gebracht werd nadat het gedurende dertien maanden verlaagd was tot 15 procent om de inzinking te keren. De recente, povere exportprestaties hebben bovendien de hoop getemperd dat Groot-Brittannië met handeldrijven uit het moeras kan geraken.
Sinds het midden van 2007 is de handelsgewogen waarde van het land met ongeveer een kwart gedaald en dat is zelfs nog een grotere terugval dan toen het pond in 1992 uit het Europese wisselkoersmechanisme werd geknikkerd. Voor sommigen dingt Groot-Brittannië nu samen met behoeftige landen als Spanje en Griekenland naar de titel van zieke man van Europa. Anderen zien een verontrustende gelijkenis met de jaren zeventig toen de Britse economie dat label droeg. Net als toen wankelt het pond, breken er opnieuw stakingen uit, worden de openbare financiën aan flarden geschoten en kunnen de verkiezingen uitdraaien op een patstelling in het parlement.
Evenmin uit de lucht gegrepen is de vergelijking met Japan, dat na zijn bankcrisis van de jaren negentig nooit zijn economie weer op dreef kreeg. Gaat Groot-Brittannië nu dezelfde weg op, gelet op het feit dat zijn financieel systeem in oktober dicht bij de totale instorting kwam? Wie geneigd is om er zo’n denkbeeld op na te houden, vindt verontrustende bevestiging in een rapport van McKinsey waarin aangetoond wordt dat de totale schuldenlast van Groot-Brittannië in 2008 opgelopen was tot het hoogste percentage van het bbp van alle ontwikkelde landen. Het klopte op dat vlak nipt Japan.
De kern van de zaak is dat de bloeiende gezondheidstoestand tijdens de periode van ononderbroken groei na de recessie van het begin van de jaren negentig omgezwaaid is naar een door schulden aangewakkerde gifkoorts. Naarmate de expansie zich doorzette, werd ze te afhan-kelijk van de overheids- en consumentenbestedingen. De tekorten op de lopende rekening bleven aanhouden. En nu moet Groot-Brittannië boeten voor zijn zonden met een lange ontwenningsperiode en zal elk herstel maar een bleek afkooksel zijn van een echte genezing.
De geschiedenis herhaalt zich niet
De Britse economie mag dan scheefgetrokken geweest zijn vóór de recessie, maar dat was geenszins zo erg als in zuidelijk Europa. In 2007 bedroeg het tekort op de lopende rekening van Spanje 10 procent van het bbp, Griekenland haalde zelfs 14,4 procent. Daarbij vergeleken was het deficit van Groot-Brittannië – 2,7 procent – slechts een bagatel. Door de waardedaling van het pond kon de Britse economie concurrentiekracht herwinnen op een schaal die niet beschikbaar was voor de zwakkere leden van de eurozone.
Toch herhaalt de geschiedenis zich niet. De vergelijking met de jaren zeventig klopt niet helemaal. De inflatie is onlangs opgeflakkerd, maar met 3 procent in februari nog altijd aan de tamme kant. De naoorlogse piek die in 1975 bereikt werd, bedroeg 27 procent. En ondanks de heersende sociale onrust zijn de vakbonden van de privésector lang niet meer de monsters die Margaret Thatcher verpletterde in de jaren tachtig.
Van alle niet erg vleiende vergelijkingen springt die met Japan het meest in het oog. Er zijn inderdaad redenen om te verwachten dat er een financiële crisis komt die de groei zal treffen. Maar Groot-Brittannië is lang niet zo’n grote schuldenaar als het opvallende cijfer van McKinsey doet vermoeden. Dat cijfer wordt namelijk opgeblazen door de rol van Londen als wereldwijde financiële draaischijf waarop buitenlandse banken samentroepen om internationaal zaken te doen. McKinsey hield ook daar rekening mee en kwam uit op een schuldenlast die in 2008 opliep tot 380 procent van het bbp. Dat is weliswaar het tweede grootste schuldenvolume na Japan (459 procent), maar er waren nog vier andere landen die een schuldenlast van meer dan 300 procent torsten, namelijk Spanje, Zuid-Korea, Zwitserland en Frankrijk. In elk geval merkte de consultancy op dat de totale schuldenlast een ‘ruwe maatstaf’ was en onvoldoende om een vinger te leggen op de echte pijnpunten. In Groot-Brittannië gaat het daarbij om de leningen die opgestapeld worden door de huishoudens en om commercieel vastgoed.
Zelfs al is dat geweeklaag over de Britse economie overdreven, een miraculeuze uitweg uit de knoeiboel is er niet. De voorspelling van de Britse minister van Financiën dat de economie dit jaar met 1,25 procent zal groeien, lijkt redelijk. Maar de voorspelling dat die aarzelende draf in 2011 overgaat in een galop van 3,25 procent lijkt al te optimistisch. Toegegeven, het IMF voorspelt 2,7 procent, maar uit het jongste overzicht van de onafhankelijke prognoses dat door het ministerie bij elkaar werd gebracht, blijkt dat gemiddeld een groei van 2 procent verwacht wordt voor volgend jaar.
Handel op de voorgrond
Op dit ogenblik moet de economie aangewakkerd worden met een handelsoverschot en moeten de privé-investeringen ook hun steentje bijdragen. In principe heeft de daling van het pond daartoe het pad geëffend. De sombere exportcijfers die in januari genoteerd werden (een daling van 4,4 procent ten opzichte van december) wekten echter de vrees dat de verhoopte exportboom een doodgeboren kind is. Sceptici zeggen dat de exporteurs geen gebruikmaakten van de daling van het pond om hun prijzen naar beneden te halen.
De exportcijfers zijn wel minstens uit het dieptepunt van de voorbije lente geklommen. De koudste winter in dertig jaar kan ook de handelscijfers van januari beïnvloed hebben, maar vanuit de bedrijfswereld wordt nu toch een grote toename van de exportorders gemeld. Dat is niet onlogisch, want de export is nu winstgevender geworden en dat zou de bedrijven ertoe moeten aanzetten om uit te breiden naar het buitenland.
Een bijkomende bekommernis is dat Groot-Brittannië te afhankelijk is geworden van financiering. Misschien is de verwerkende nijverheid, die nog altijd ongeveer de helft van de export vertegenwoordigt, wel zozeer ingekrompen dat ze geen profijt meer kan halen uit een goedkoper pond. Dat accentueert alleen maar het belang van de financiële sector, die zelfs op zijn hoogtepunt slechts ongeveer 8 procent van de economie uitmaakte, tegenover 12 procent voor de verwerkende nijverheid. Intussen blijft Groot-Brittannië de zesde grootste fabrikant ter wereld en na een decennium van worstelen met een hoge wisselkoers (voor het pond begon te tuimelen in 2007) zijn de bedrijven slanker en fitter geworden.
Het herstel van de privékapitaaluitgaven zou eveneens in aantocht moeten zijn, vooral na de uitzonderlijk scherpe terugval die zich tijdens de recessie voordeed. Maar zelfs als het herstel vaste voet krijgt, zal het waarschijnlijk zowel dit als volgend jaar glansloos zijn. De Britse banken proberen nog altijd hun gehavende balansen op te lappen en dat zal de kredietverstrekking beperken. Dat is eerder een probleem voor kleine dan voor grote ondernemingen, die hebben immers toegang tot de obligatie- en effectenmarkten, maar het zal wel remmend werken.
Van klatergoud tot soberheid
Eigenaardig genoeg voelde de recessie minder pijnlijk aan dan de steile neergang van het bbp kon laten vermoeden, deels omdat de werkloosheid niet zoveel gestegen is als werd gevreesd en deels omdat heel wat gezinnen beschermd werden door de lage intresten op hun leningskosten. Maar nu komt de afrekening. Los van de totale schuldenlast van het land, steken de Britse huishoudens ongetwijfeld het diepst in de schulden (ten opzichte van hun beschikbaar inkomen) van de hele G7. Dat alleen al zal in de komende jaren hun bestedingsvermogen beknotten, naarmate de basisrente opklimt van haar noodniveau van 0,5 procent en hypotheekleningen duurder worden.
Andrew Haldane, de executive director voor financiële stabiliteit bij de Bank of England, wijst erop dat een schuld werkt als een belasting: als de schuldaflossing toeneemt, daalt het beschikbare inkomen. Om het allemaal nog wat erger te maken, is er een heuse belastinginvasie op komst. Labour is van plan om vanaf volgend jaar de bijdragen voor sociale zekerheid met een percentpunt op te trekken, maar dat zal onvoldoende zijn. Andere belastingverhogingen zullen wellicht nodig zijn.
Een wrang herstel is echter beter dan helemaal geen herstel. De Britse economie is niet de enige die een doffere toekomst wacht. Het ziet ernaar uit dat de eurozone een nog zwakker herstel tegemoet gaat, althans volgens de voorspellingen die het IMF bij het begin van het jaar deed. Het IMF ziet bovendien Groot-Brittannië volgend jaar sneller groeien dan de Verenigde Staten. Het land lijdt weliswaar aan een aantal slepende ziekten, zoals lage scholingsgraad en een dichtgeslibd transportsysteem, maar het beschikt tegelijk nog over een aantal sterke punten, zoals zijn openheid voor handel en kapitaal, zijn voorsprong op het vlak van de diensten aan bedrijven, een stevige wetenschappelijke basis en wereldvermaarde universiteiten.
Er is echter ook een strikt programma van budgettaire bezuiniging nodig. Darling hield voet bij stuk dat daarmee pas in 2011 een aanvang wordt gemaakt omdat de economie nog te zwak zou zijn om dit jaar al met het zware werk te beginnen. Het belangrijkste zwakke punt in de plannen van de minister is dat hij op de vlakte blijft over waar precies de besnoeiingen plaatsvinden. Bovendien genereert de door hem geplande belastingverhoging voor de hogere inkomens misschien minder ontvangsten dan hij hoopt. En de vooruitzichten voor de openbare financiën zijn erg kwetsbaar voor tegenvallende groeivoorspellingen tussen 2011 en 2014.
Voorlopig geven de investeerders en de ratingbureaus Groot-Brittannië het voordeel van de twijfel. Maar die houding zal de komende verkiezingen niet overleven. Darlings begroting is zowat de laatste adem van een stervende regering. Echt belangrijk wordt de eerste begroting onder het volgende parlement. Die begroting moet leiden tot wat de minister van Financiën verzuimde te doen: een geloofwaardig plan uitwerken voor de vermindering van het deficit op basis van sobere in plaats van ijdele groeivoorspellingen; vastleggen waar precies de besnoeiingen plaatsvinden; en hoogstwaarschijnlijk ook bijkomende belastingverhogingen aankondigen.
Copyright: The Economist
Los van de totale schuldenlast van het land, steken de Britse huishoudens ongetwijfeld het diepst in de schulden van de hele G7.
Een zieke economie is wat de Britse kiezers het meest bezighoudt. En met reden
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier