De paradox van de energiepolitiek
Twee schijnbaar tegengestelde krachtlijnen beheersen de energiepolitiek van de grote landen: de drang om van petroleum af te raken en de noodzaak om meer van het spul te vinden.
De politici maken zich zorgen over energie als de olieprijzen hoog zijn. Maar de energiecrisis van 2008 zal helemaal anders zijn dan de oliecrisissen van de jaren zeventig en tachtig en wel om een eenvoudige reden: de klimaatverandering.
De paniek rond de opwarming van de aarde brengt met zich dat de wereld nu opgescheept zit met twee soorten energieangst. De eerste draait rond de bekende strijd voor betaalbare brandstof. De tweede gaat over de strijd tegen de klimaatverandering door het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
In theorie wijzen die twee bekommernissen in dezelfde richting. De leidinggevende economieën van de wereld moeten nieuwe en schonere energiebronnen vinden, die hen in staat stellen om hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. In de praktijk is het echter allemaal niet zo eenvoudig. Het probleem is dat nieuwe vormen van schone energie – voorlopig – gewoon geen voldoende overtuigend alternatief vormen voor olie en gas. Zowat 97 % van de Amerikaanse vervoersector is nog altijd afhankelijk van petroleum. De langetermijnvisie vereist dat de leidinggevende economieën van de wereld hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen afbouwen. De verplichting op korte termijn is dat ze nog meer van het spul moeten vinden.
Bijgevolg zullen de politici het in 2008 ruimschoots hebben over de noodzaak om een nieuw internationaal akkoord over de klimaatverandering te bereiken. De leiders van grote landen zullen echter ook heel wat tijd besteden aan pogingen om zich te verzekeren van de toegang tot diezelfde fossiele brandstoffen waarvan ze voortdurend zeggen dat ze ze willen afzweren.
Verontruste Chinezen
Op de top van de G8 van de grote industrielanden, die in juli in Japan plaatsvindt, zullen de Amerikanen eisen dat bij de volgende klimaatovereenkomst ook China, India en andere ontwikkelingslanden betrokken worden. Dat is niet meer dan redelijk, vooral nu China de Verenigde Staten is voorbijgestoken als de grootste uitstoter van broeikasgassen ter wereld. De Chinezen zelf zijn oprecht verontrust over de gevolgen van de klimaatverandering. Elke uiteindelijke overeenkomst zal er in wezen waarschijnlijk op neerkomen dat de Amerikanen en de Europeanen de Chinezen en de Indiërs zullen omkopen om hun emissies terug te dringen binnen een globaal systeem van verhandelbare uitstootvergunningen.
Verwacht echter niet dat de wereldleiders in 2008 veel verder zullen vorderen dan de algemene principes. De Chinezen doen erg zenuwachtig als het over afspraken gaat die hun economie kunnen vertragen en werkloosheid kunnen creëren. En het zal heel wat overredingskracht vragen om de Amerikanen ervan te overtuigen dat een wereldwijd ruilsysteem voor emissies echt kan werken.
Het zal in 2008 misschien toekomen aan de Europese Unie (EU) om de grootste bijdrage te leveren aan de wereldwijde koolstofruil. De EU heeft inmiddels al het uitvoerigste ruilschema ter wereld uitgewerkt. Maar in een eerste fase schaadde dat de geloofwaardigheid van de koolstof-ruil omdat het veel te laks was. Fase twee zal in 2008 beginnen en zal aandachtig in de gaten gehouden worden om te zien of het efficiënter is.
Speuren naar olie
Intussen zal de zoektocht naar nieuwe voorraden van fossiele brandstoffen verder gaan. De Chinezen zullen hun energiegeleid diplomatiek offensief in Afrika voortzetten en aansturen op meer overeenkomsten zoals hun controversieel olieakkoord met Soedan. In eigen land zal China nieuwe steenkoolcentrales blijven in gebruik nemen in een tempo dat – gemeten aan de equivalente omvang van centrales in het Westen – neerkomt op bijna een eenheid per dag. Dit tot grote wanhoop van de milieuactivisten.
In Europa zullen de toenemende spaninningen tussen Rusland en EU de geopolitiek van de energie domineren. De Russen zullen blijven trachten om akkoorden op lange termijn af te sluiten voor de energiebevoorrading van de EU. Tegelijkertijd zullen de Russen aandelen kopen in energiemaatschappijen binnen de Unie. De regeringen van West- en Centraal-Europa willen hun afhankelijkheid van Rusland afbouwen, maar hun nationale verdeeldheid zal dat bemoeilijken.
Het is echter niet uitgesloten dat in 2008 de EU akkoord geraakt over een gemeenschappelijk beleid om Russische investeringen in energieactiva binnen de EU aan banden te leggen, tenzij de Russen ermee instemmen om hun eigen energiemarkt meer open te stellen voor buitenlandse investeringen. Het hele binnenlandse energiebeleid van Rusland was er de jongste jaren op gericht de betrokkenheid van buitenlandse ondernemingen in de Russische energiesector te verminderen. En dat beleid zal waar- schijnlijk in 2008 voortgezet worden, wat de EU ook doet. Alvast een deal om naar uit te kijken, is dat van de olie- en gasvelden van Sachalin-I, waar de Russen misschien zullen pogen druk uit te oefenen op de Amerikaanse firma ExxonMobil.
Het is niet uitgesloten dat de ontluikende strijd rond de soevereiniteit over de Noordpool in het komende jaar zal intensifiëren. Nemen deel aan de strijd: Rusland, Canada, de Verenigde Staten, Noorwegen en Denemarken. Al die landen tonen interesse in voorheen weinig belovende stukken toendra omdat de opwarming van de aarde het gemakkelijker maakt om de waters rond de Noordpool te bevaren en de fossiele brandstoffen onder het ijs aan te boren.
De strijd om het noordpoolgebied (zie blz. 115) vormt, net als de nieuwe aanspraken op Antarctica, een perfect symbool voor de paradoxen van de energiepolitiek in 2008. De leidinggevende industrielanden weeklagen over de opwarming van de aarde en de fossiele brandstoffen die haar mee veroorzaken. Maar ze staan ook klaar om van de opwarming van de aarde te profiteren om onder de polen te graven naar meer fossiele brandstoffen.
DE AUTEUR IS CHEF-COLUMNIST BUITENLANDSE ZAKEN VAN DE FINANCIAL TIMES.
Door Gideon Rachman/Illustratie Kim
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier