De ontmaskering van de antiglobalisten
Johan Van Overtveldt, chief economist bij Trends, liet zich niet verleiden door de hippe slogans van de antiglobalisten. Achter de vlotte leuzen ontdekte hij gammele redeneringen. Hij licht ze toe in zijn nieuwe boek ‘Marktzege(n)’. Als voorproefje publiceren we een ingekorte versie van zijn alternatieve agenda.
Onmiskenbaar werpen de antiglobalisten belangrijke vragen en problemen op. Destructieve speculatie, corruptie, ongelijke inkomensverdeling, kwaliteit van het leefmilieu, uitputting van grondstoffen en energiebronnen en bekommernis over een goed werkende democratie behoren in principe tot de bezorgdheden van elke rechtgeaarde burger. Een bijsturing van het beleid, zowel op multinationaal als op nationaal niveau, dringt zich wel degelijk op. Daarom schuiven we een alternatieve agenda naar voren met vijf kernpunten: een bijschaving van de internationale financiële architectuur, de opheffing van alle handelsprotectionisme van de rijke landen, een fundamentele bijsturing van de mechanismen inzake ontwikkelingshulp, een multinationaal antitrustbeleid puur gericht op efficiëntie en een marktconform milieubeleid. De rode draad: de vrijemarkteconomie speelt een belangrijke rol in de schepping van een betere wereld.
1. Een ander IMF
Om de internationale financiële architectuur te hertekenen, moet de rol van het Internationaal Monetair Fonds ( IMF) herbekeken worden. Nu fungeert het IMF als ultieme reddingsboei bij grote financiële commotie, maar dan zonder het institutionele raamwerk om die rol op een efficiënte manier te kunnen opnemen. In een aantal gevallen trad het IMF de voorbije decennia ook op als substituut voor of verlengstuk van het Amerikaanse buitenlandse beleid. Bij de kredietverlening aan Mexico en het Rusland van Boris Jeltsin speelde die Washington-connectie zeer sterk.
Het nieuwe IMF moet de nadruk leggen op leningen op korte termijn om liquiditeitscrisissen het hoofd te bieden en om het opleggen van structurele programma’s die macro-economische stabilisatie overstijgen, achterwege te laten.
Ten tweede, een beleid van vaste wisselkoersen lijkt steeds minder een goed idee. Economen weten al lang dat een vaste wisselkoers, vrij kapitaalverkeer en een onafhankelijk binnenlands monetair beleid onmogelijk samen kunnen worden nagestreefd. Van dit trio moet er altijd één worden geslachtofferd.
Ten derde, liberalisering van het kapitaalverkeer draagt in belangrijke mate bij tot de ontwikkeling van een land. Kapitaalcontroles vormen veeleer een optie op muntcrisissen dan een afdamming ertegen.
2. Schadelijke bescherming
Het handelsprotectionisme, vooral van de rijke landen maar ook van de ontwikkelingslanden zelf, vormt wellicht de belangrijkste hinderpaal voor ontwikkeling. Een volledige eliminatie van alle importtarieven voor industrie- en landbouwproducten levert een welvaartswinst op van 1200 miljard dollar tegen 2010 (berekend tegen prijzen van 1995). Voor de rijke Oeso-landen zou de welvaartswinst 2,5% van hun bruto binnenlands product (BBP) vertegenwoordigen, voor de ontwikkelingslanden 5%.
3. Ontwikkelingshulp: meer concurrentie
De derde pijler van onze alternatieve beleidsagenda mikt op een grondige herziening van de manier waarop ontwikkelingshulp plaatsgrijpt. Het aanvankelijke ontwikkelingsmodel stoelde op drie poten: protectionisme, overheidsplanning en financiële hulp. Met het protectionisme en de planmatige benadering liep het in de daaropvolgende decennia grondig fout. Meer en meer betrokkenen eisen nu een substantiële toename van de financiële stromen van de rijke landen naar de arme. Maar ondertussen hebben de rijke landen hun officiële hulp aan de ontwikkelingslanden teruggeschroefd van gemiddeld 0,32% van hun BBP medio jaren tachtig tot gemiddeld 0,22% vandaag.
Als de ontwikkelingslanden meer economische groei willen, zo luidt de redenering, moeten ze meer investeren. Daartoe ontberen ze echter de middelen. Aangezien het privé-kapitaal, zeker voor de allerarmste landen, veel te weinig over de brug komt, moeten de rijke landen via ontwikkelingshulp bijkomende fondsen ter beschikking stellen. WilliamEasterly onderzocht de ervaring van 138 landen, maar ontdekte uiteindelijk slechts één land, Tunesië, waarvoor de decennialang gehanteerde ontwikkelingshulp zowat de verwachte resultaten opleverde. Waarom werkt het bij de anderen niet? Repliceert Easterly: “Mensen investeren in de toekomst wanneer ze een hoge opbrengst van die investering verwachten. Ze investeren niet wanneer ze geen opbrengst in het verschiet hebben. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat het geven van ontwikkelingshulp aan arme mensen hun stimuli om te investeren in de toekomst verandert. Ontwikkelingshulp zal de begunstigden ervan niet aanzetten tot investeringen; zij zullen de gekregen financiële middelen gewoon aanwenden voor consumptiedoeleinden.”
De Oegandese president Yoweri Museveni verwoordt het zo: “Het overbeklemtonen van ontwikkelingshulp bezorgde Afrika een handicap door een afhankelijkheidsmentaliteit te promoten. Hulp kan niet leiden tot een transformatie van de maatschappij. Alleen handel kan de economische groei voeden die noodzakelijk is voor zo’n transformatie.”
Twee innovaties dringen zich op: het gebruik van giften in plaats van leningen en de introductie van ontwikkelingsvouchers (nog een idee van Easterly). Met zulke cheques kunnen individuen, gezinnen of gemeenschappen uit de ontwikkelingslanden zich richten tot ontwikkelingsorganisaties voor de verschaffing van diensten, maar niet voor consumptie. Zo krijgen de armsten zelf een stem in de ontwikkelingshulp, zal de transparantie toenemen en vergroot de efficiëntie, omdat ontwikkelingsorganisaties die slecht werk afleveren de stroom vouchers in hun richting zullen zien opdrogen. Bovendien zullen ze zich, zoals ondernemingen in competitieve markten, gaan specialiseren in bepaalde activiteiten (niches), wat de productiviteit nog ten goede komt.
4. Efficiëntie, niets dan efficiëntie
Een vrijemarkteconomie vereist een goed doordacht en degelijk uitgevoerd wereldwijd antitrustbeleid, de vierde pijler van onze alternatieve beleidsagenda. Het heilige principe van elk zinvol antitrustbeleid: het moet erop toezien dat de schaarse middelen van de maatschappij zo efficiënt mogelijk worden aangewend.
5. Minder dwang, meer prijssignalen
Het vijfde punt van onze alternatieve agenda is een pleidooi voor een meer marktconform milieubeleid. Conform de inzichten van onder meer Harvard-econoom Robert Stavins, delen we de instrumenten nodig voor een efficiënter milieubeleid op in vier categorieën: de invoering van milieubelastingen, de vermindering van subsidies die tot milieuaantasting leiden, de creatie van én de handel in vervuilingsrechten en het vergemakkelijken van de creatie van nieuwe markten. Ook milieu- of ecobelastingen horen daarbij: ze dringen de vraag naar bepaalde goederen en diensten terug ,en stimuleren de ontwikkeling van alternatieven die aan de verbruikers dezelfde (of grotere) nutswaarde leveren met minder milieukosten.
Johan Van Overtveldt [{ssquf}]
Johan Van Overtveldt, Marktzege(n) – Zes aanklachten tegen het antiglobalisme. Uitgeverij Pelckmans, 168 blz., 15,95 euro.
De rode draad in zijn nieuwe boek ‘Marktzege(n)’: de vrijemarkteconomie speelt juist wél een belangrijke rol in de schepping van een betere wereld.
Inzake ontwikkelingshulp dringen twee innovaties zich op: het gebruik van giften in plaats van leningen, en de introductie van ontwikkelingsvouchers.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier