De onderzoekers worden doorgeslikt
De researchafdeling van Janssen Pharmaceutica is ziek. Honderd onderzoekers moeten er op zoek naar een nieuwe functie. Eigenlijk is de hele farmasector besmet: door de doorbraak in het genetisch onderzoek ontstaan er nieuwe mogelijkheden, maar het onderzoek wordt ook steeds duurder. Dus vreet de revolutie haar eigen kinderen op.
De farmaceutische industrie en de biotechnologie hebben elkaar liefdevol in de armen gesloten. Zo kondigden het Duitse Bayer en het Amerikaanse biotechbedrijf CuraGen Corporation vorige maand aan dat ze groen licht hadden gekregen van de Amerikaanse Federal Trade Commission ( FTC) voor onderzoeksprojecten naar nieuwe geneesmiddelen tegen zwaarlijvigheid en diabetes.
Projecten waarmee – gespreid over een periode van vijftien jaar – een bedrag van 1,3 miljard dollar is gemoeid. In 1999 had Bayer ook al een onderzoekscontract van 465 miljoen dollar getekend met het Amerikaanse biotechbedrijf Millennium.
Een op het eerste gezicht merkwaardige ontwikkeling, vooral als men weet dat de Duitse multinational zelf 120.000 mensen in dienst heeft en voor dit jaar alleen al 2,4 miljard euro (96 miljard frank) heeft gebudgetteerd voor onderzoek en ontwikkeling.
De deal van Bayer met CuraGen is trouwens geen alleenstaand geval. Op kleinere schaal sloot bijvoorbeeld ook UCB akkoorden (met Genfit in Rijsel, of met Genelogic in de Verenigde Staten), en koopt het licenties en laboratoria voor bio-informatica over, zoals het Amerikaanse Cyromed. “Het is goedkoper voor de industrie om in samenwerkingscontracten te investeren dan om een activiteit in de genomica uit de grond te stampen,” verklaart Jean-Christophe Donck, bij UCB verantwoordelijk voor investor relations. “De factor ‘tijd’ is belangrijk. Die zorgt voor een financieel en commercieel voordeel.”
Het onderzoek gaat vreemd
De akkoorden tonen aan hoezeer de farmaceutische industrie wordt meegesleept door de onstuitbare opkomst van de biotechnologie. Biotechbedrijven zitten dicht bij de kennis, op het scharnierpunt tussen zuiver wetenschappelijk onderzoek en industriële activiteiten. Steeds vaker vloeien de onderzoeksbudgetten van de zogenaamde ‘klassieke’ farmaceutische industrie naar het wereldje van de biotech.
De onderzoeksbudgetten krimpen geenszins in, in tegenstelling tot wat de recente herstructureringsoperaties bij Janssen Pharmaceutica (zie ook blz. 30) en Solvay – waar 200 onderzoekersbanen op de tocht staan – kunnen suggereren. Tussen 1995 en 2000 zijn de totale uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling binnen de farmaceutische industrie juist met 7,7% toegenomen. Alleen wordt een steeds groter deel van het onderzoek extern uitgevoerd. De onderzoeksbudgetten voor de biotechnologie namen in dezelfde periode trouwens nog veel sneller toe: +16,1%.
Op puur financieel niveau is het erg moeilijk om een onderscheid te maken tussen de externe budgetten voor onderzoek en ontwikkeling en de aan allianties toegekende budgetten. Waaronder valt de alliantie tussen Bayer en CuraGen, waarbij de Duitse groep 85 miljoen dollar investeert in het kapitaal van CuraGen? Waartoe moet het aandeel van 8% van Solvay in het Vlaamse bedrijf Innogenetics worden gerekend? Naar de vorm gaat het om financiële operaties. Naar de inhoud gaat het om onderzoeksinvesteringen.
Farmaceutische bedrijven outsourcen officieel ongeveer 11% van hun budget voor onderzoek en ontwikkeling. Daarvan gaat het grootste deel naar CRO‘s, ondernemingen die in klinisch onderzoek gespecialiseerd zijn. Rekent men daarbij echter nog de allianties, dan wordt dit aandeel in 2000 op 20% geschat, en zou het in 2005 misschien wel tot 50% kunnen oplopen.
Gebrek aan vernieuwing
Vanwaar deze grote omwenteling? In de eerste plaats omdat de klassieke aanpak voor het ontdekken van nieuwe geneesmiddelen vast lijkt te zitten. Sinds het begin van de jaren negentig worden er steeds minder echt vernieuwende ‘moleculen’ op de markt gebracht. De fusies en overnames tussen de farmagiganten hebben daaraan niets veranderd. Dat wil zeggen dat de farmaceutische industrie nog steeds teert op de verkoop van medicijnen die twintig jaar geleden zijn ontdekt en die vanaf 2005 voor iedereen toegankelijk zullen zijn.
Een voorbeeld: AstraZeneca haalt 40% van zijn omzet uit Losec, een maagzuurremmer, die vanaf dit jaar het terrein wordt van de generische industrie. Dat is binnenkort eveneens het geval voor Prozac, het paradepaardje van Eli Lilly.
Daar staat de steeds grotere gulzigheid van de aandeelhouders tegenover. Jean-Noël Treilles, voorzitter van het farmaceutische bedrijf Merck-Lipha, meent dat de twintig grootste farmaceutische bedrijven van de VS de komende zeven jaar een bijkomende omzet van 29 miljard dollar zullen moeten realiseren als ze winstgevend willen blijven. Treilles: “Deze doelstelling houdt in dat er 34 nieuwe producten moeten worden gelanceerd die elk goed zijn voor een verkoop tussen de 1 en 1,4 miljard dollar. Een onmogelijke opdracht.” Hij concludeert: “Onderzoek en ontwikkeling zullen geleidelijk worden teruggeschroefd. Het gaat om een geleidelijke overgang van 17% – het gemiddelde cijfer voor onderzoek en ontwikkeling van bedrijven met zetel in de VS – naar 10% van de omzet.”
De revolutie van het genoom
Philippe Guy, senior vice-president van de Practice Healthcare van de Boston Consulting Group in Parijs, is het daar niet mee eens. Volgens hem zullen de onderzoeksbudgetten hoegenaamd niet worden teruggeschroefd. “Integendeel, ze nemen toe in absolute waarde en in omzetpercentage. Maar dat gebeurt niet meer alleen op basis van interne middelen. Er wordt steeds vaker een beroep gedaan op partnerships om toegang te krijgen tot de overvloed aan technologieën die bijdragen tot de ontdekking van nieuwe medicijnen.”
Het ontrafelen van het menselijk genoom vormt daarbij een nieuw gegeven. Philippe Guy vergelijkt het met een slot en de passende sleutel: “Er komen steeds meer sloten bij,” verklaart hij. “Vroeger werkte de farmacopee op 450 à 500 therapeutische aangrijpingspunten ( nvdr – enzymen/proteïnen die invloed hebben op het ziekteproces). Het ontrafelen van het menselijke genoom zal het aantal ‘sloten’ waarmee bedrijven gaan werken, aanzienlijk doen toenemen. De sloten zullen verfijnder worden en de mogelijkheid bieden om maatschappelijk gevoelige problemen te behandelen, zoals zwaarlijvigheid.”
Maar sloten volstaan niet, de wetenschap moet ook nog de sleutels vinden. In het medicijnenonderzoek zijn twee grote etappes te onderscheiden. De eerste identificeert doelgroepen en valideert ze. Een bedrijf heeft niet genoeg aan de hypothetische koppeling van een gen aan een ziekte om een nieuw medicijn te ontwikkelen. Voor een drugtarget – een aangrijpingspunt voor een nieuw geneesmiddel – naar de volgende stap binnen de moleculaire screening gaat, moet hij worden gevalideerd: de biologische rol ervan moet worden vastgelegd, en in het bijzonder het verband met een bestaande pathologie moet worden aangetoond. Via de genetica of biochemische experimenten moet worden uitgewezen dat de manipulatie van het potentiële aangrijpingspunt wel degelijk leidt tot het gewenste therapeutische effect. Pas dan wordt een target als leefbaar beschouwd. “Dat is een tijdrovende en dus dure etappe. Als je weet dat het aantal aangrijpingspunten wellicht zal stijgen van 500 naar 5000 of 10.000, dan wordt het duidelijk dat het valideren voorlopig hét knelpunt vormt bij het ontdekken van medicijnen,” zegt Jurgen Drews, voorzitter van International Biomedicine Management Partners en voormalig hoofd van de onderzoeksafdeling van Hoffman-La Roche. En op dat niveau zijn partnerships met de biotechnologie bijzonder interessant.
Een slang die een olifant opslokt
In een tweede etappe moet men op zoek gaan naar de sleutels die op de sloten passen, legt Philippe Guy uit. “Het chemische onderzoek heeft nog steeds zijn belang om vast te stellen welke molecule bij welk slot hoort. Dat vormt geen enkel probleem voor de industrie. Op dat gebied is er grote vooruitgang geboekt. De industrie beschikt over enorme bibliotheken van moleculen van natuurlijke of chemische oorsprong.”
Op dit niveau doen de technologieën die van de informatica werden afgeleid hun intrede. De modelvorming van chemische formules en van hun impact op de sloten zorgt ervoor dat we kunnen bepalen hoe die moleculen zich aan de proteïnen van de doelgroep kunnen hechten. “Het is goed om proteïnen te hebben,” merkt Guy op, “maar het is nog beter om over de juiste moleculen te beschikken.”
De consultant vergelijkt de huidige onderzoekssituatie met een slang die een olifant heeft opgegeten: als men eerst het aantal therapeutische doelgroepen opvoert, zónder vervolgens oplossingen of middelen tot automatisering van het proces aan te bieden, dan zullen de onderzoeksbudgetten enorm moeten toenemen.
Om haar achterstand in te halen, gaat de industrie peperdure partnerships aan en daar zal ze nog lang mee moeten doorgaan. Maar er tekent zich ook een andere tendens af: de biotechnologiebedrijven zouden wel eens kunnen fuseren met traditionele farmaceutische ondernemingen, of die kunnen overnemen. Op die manier kunnen ze het eigen gamma aanvullen én gebruikmaken van hun technologieën en producten.
“Het is geen nuloperatie,” beweert Philippe Guy. “Bedrijven als Celera, HGS of Millennium strijken een steeds groter deel van de toegevoegde waarde op. Er komen steeds nieuwe farmaceutische bedrijven bij.”
Marie Brandeleer
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier