De natuur maakt de tuin niet
Een tuin of landschap is nooit meer hetzelfde na een ontmoeting met een tuin- of landschapsarchitect. De natuur en de mens hebben deze vakmensen nodig. Twee oude meesters en twee jongeren schetsen de evolutie van een beroep dat natuur en cultuur samen laat inwerken op het gemoed van de mens.
TEKST : SERGE VANMAERCKE / FOTO’S : GERALD DAUPHIN
Het nieuwe register van de erkende beroepsvereniging, de Belgische Vereniging van Tuin- en Landschapsarchitecten (BVTL), bevat zo’n 150 namen. Dit kostbare vademecum, dat verschijnt naar aanleiding van de zestigste verjaardag van de vereniging, is verkrijgbaar vanaf eind mei. Een gelegenheid om de duizend en één facetten van een te weinig bekend beroep onder de loep te nemen. Twee vaste waarden van de tuinarchitectuur René Péchère en René Latinne en twee jonge vakmensen Hugues Sirault en Luc Lampaert hebben het in dit artikel over betekenis, implicaties, symboliek en resultaat van hun werk. De oude en de nieuwe generatie hebben twee punten gemeen : ze zijn bescheiden genoeg om over het vák te willen praten en niet over hun eigen werk. Bovendien waren of zijn ze resoluut hedendaags te noemen, elk in hun tijd.
René Péchère
werd geboren in 1908. Tot de 940 verwezenlijkingen van deze voormalige landschapsarchitect van de stad Brussel (1937-1952) behoren onder meer de Kruidtuin en de Kunstberg in Brussel. Hij heeft heel wat boeken geschreven die nu nog in de boekhandel verkrijgbaar zijn.
“Ik heb altijd een hekel aan tuinieren gehad, maar na mijn Grieks-Latijnse humaniora kreeg ik de gelegenheid om met de ‘directeur plantsoenen’ van de stad Brussel een paar tuinen te bezoeken. Hij merkte dat ik interesse had en raadde me aan tuinbouw te gaan studeren. Na één jaar opleiding bij Eaux et Forêts in Nancy, koos ik voor het Institut d’Urbanisme in Parijs. Als ik opnieuw mocht beginnen, zou ik net hetzelfde doen. Ik heb mijn beroep altijd heel graag gedaan.
Hoe kleiner de oppervlakte, hoe moeilijker het is om de tuin een zekere charme te geven. Maar er zijn altijd mogelijkheden, zelfs op 4 vierkante meter. In eerste instantie liet ik mijn opdrachtgevers altijd zwijgen. Ik wandelde door de tuin, bedacht iets en pas daarna vroeg ik wat zij voor ogen hadden. Het is beter je eigen zienswijze bij te sturen volgens de visie van de klant, dan omgekeerd.
Het eerste wat je moet leren, is kijken. En meten is belangrijk, altijd en overal. Mijn kleine ivoren meter heb ik nog altijd op zak. Vaux-le-Vicomte (Seine-et-Marne), met zijn buitengewone afmetingen, is de grote grammatica van de tuin. Er zijn bloemperken met tekeningen en motieven, er zijn trappen, alle ingrediënten zijn aanwezig. Een bloemperk met tekeningen heeft grenzen nodig en daar zorgen de paadjes voor. In een tuin moet je zowel kunnen zitten als rondwandelen. Een mooie tuin als Vaux-le-Vicomte is als muziek van Bach of een boek van Paul Valéry of de filosofie van Alain. Alain zegt overigens : “De natuur maakt de tuin niet.” En daarmee is alles gezegd.
Mijn beroep is heel rationeel, maar het resultaat is dat helemaal niet. Je hebt een basisskelet en daar omheen het lichaam van een mooie vrouw. Mijn beroep is heel moeilijk, het is een boeket van heel uiteenlopende elementen en als je maar de helft van het boeket hebt, maak je nooit een tuin zoals het moet. Het allerbelangrijkste is het onderhoud. De mooiste tuin lijkt nergens op, als hij niet wordt onderhouden. Neem onze parken in Brussel. Een schande ! Op de Kunstberg en in de Kruidtuin wordt de buxus niet gesnoeid zoals het hoort. Het is bedroevend.
Wetenschappelijk gezien, is nochtans niets moeilijk in ons beroep. Maar onze sector is heel uitgebreid en de jongeren van vandaag krijgen niet meer die brede kijk mee. Tuinarchitectuur kan niet zonder algemene cultuur, en heeft alles met gevoeligheid te maken. De grote, gestructureerde tuinen van de domeinen van weleer worden nu stilaan landschapstuinen in de buurt van verloren gehuchtjes of kleine steden. Zo evolueert het beroep.
Wat wij doen, is sfeer scheppen. Al van bij het concept kunnen we kiezen voor mysterie, intellectuele strakheid, ontspanning, rust.”
René Latinne
werd geboren in Antwerpen in 1907. Hij studeerde aan de tuinbouwscholen van Gent en Vilvoorde waar hij later ook doceerde. Hij heeft zo’n 900 ontwerpen uitgevoerd, waaronder de historische tuinen van het Middelheim en het natuurreservaat van het Zwin. Latinne luistert altijd naar ‘grote muziek’ als hij een tuin ontwerpt.
“Ik heb een romantisch, misschien wel dromerig temperament. De schoonheid van de natuur tonen, beschouw ik ook als een romantische aangelegenheid. Mijn liefde voor het beroep is als het ware aangeboren. Mijn ouders hadden in Kapellen een domein van 6000 vierkante meter. Daar heb ik van de natuur leren houden en vooral van bomen en wilde partijen.
Een tuinarchitect moet een dosis mensenkennis hebben om zijn klanten goed te kunnen dienen. Ik probeer me aan te passen aan de wensen van elke klant. De veelheid van aspecten in dit vak maakt dat je voor elke situatie wel een oplossing vindt. Ik hou veel van de wilde natuur, die vind je altijd in mijn tuinen terug. Ik hou ook van een strenge discipline en die vertaal ik in lijnen. In elk van mijn tuinen kies ik voor de eenvoud van een gazon, dat bovendien de ruimte vergroot. Zelfs bij een klein oppervlak probeer ik met lijnen en perspectief die indruk van uitgestrektheid weer te geven. Een graspartij en de aanwezigheid van licht geven je een sereen gevoel. Ik heb het geluk gehad een prachtig leven te leiden, zowat het mooiste dat je je kunt dromen. Meer dan twintig jaar heb ik les gegeven. En ik heb het meeste geleerd van mijn leerlingen.
Er zijn watertuinen, bloementuinen, bomentuinen, beeldentuinen. Er zijn ook tuinen die je aan één van je reizen doen denken. Bij mij zie je twee berken, een eik, heideplanten en riet op het voorplan. Ik heb mijn tuin dertig jaar geleden aangelegd en hem nog maar twee of drie keer veranderd. In mijn tuinontwerpen heb ik altijd aandacht voor het pittoreske en voor lineaire principes. Er is altijd een nauwe band tussen de architectuur van het gebouw en de ordening die je in de tuin aanbrengt. Een tuin is in zekere zin de voortzetting van het interieur en dat interieur bepaalt mee het gebruik van de materialen. Maar in een tuin kan een strikt geordend geheel aan een wild gedeelte grenzen, wat in een interieur onmogelijk is.
Voor mij is Granada het mooiste voorbeeld van een geordende tuin. In Engeland heb je prachtige landschapsparken, waar je niet die strikte en lineaire discipline vindt, wel perspectieven, illusies van uitgestrektheid en vooral één van de allermooiste elementen in een tuin : bomen.
Ons vak biedt momenteel meer toekomstperspectief, want er worden almaar meer tuinen aangelegd. Anderzijds is de versnippering ook groter, wat maakt dat je op steeds kleinere schaal werkt.”
Hugues Sirault
is 32. Hij is professioneel actief sinds 1986 en leidt het bureau Poly’Art in Mons. Tot zijn projecten behoren de stedelijke en landelijke herstructureringszone in Antoing (voor de aanleg van de TGV) en een project ter verfraaiing van het stadscentrum van Soignies. In het Franstalige landsgedeelte kun je het vak alleen in Anderlecht en Gembloux leren. Volgens hem volgt het lespakket de evolutie van het beroep niet. De wetgeving evolueert echter wel. Zo moet je in het Waals Gewest bijvoorbeeld erkend zijn om onderzoek te mogen verrichten inzake milieu-effecten, stedebouw en ruimtelijke ordening.
“Een tuin is noodzakelijk voor het evenwicht van de mens. De laatste tien jaar worden er meer en meer tuinen aangelegd. Een tuin is altijd goed voor de natuur omdat hij de biologische activiteit stimuleert en voor groen, dus voor fotosynthese, zorgt. Insecten en vogels vinden er eten. En nestkastjes voor vogels of kleine zoogdieren brengen de dieren terug naar de stad.
De tuin maakt de mens bewust van de tijd, van de veranderende seizoenen. Het staat vast dat het ritme van de natuur het menselijk organisme beïnvloedt. Alles wat met het leven te maken heeft, vind je in de tuin terug : water, kleuren, geuren, dieren. Ook de tastzin speelt mee : het hout van het tuinhuisje, voorwerpen, diverse texturen en materialen, stenen. En tot slot de poëzie, die uit elk willekeurig element in de tuin kan opwellen : een bloem die opengaat, een plant die groeit…
Als tuinarchitect ben je soms bezig als een kunstenaar. Je voorstel hoeft niet noodzakelijk rationeel te zijn. De natuur laten zoals ze is, is nonsens. De natuur is nooit geweest wat ze is. Het landschap evolueert al sinds de mens bestaat : denken we maar aan de uitbreiding van de steden, de evolutie van de landbouw, enzomeer. Er zijn altijd veranderingen aan de gang. Een landschap willen vastleggen, is een illusie. Het heeft geen zin. Dan ontken je dat het landschap geworden is wat het is. Het is aan ons om die evolutie te controleren en te beheren, om ze harmonieus te doen verlopen. In die zin wordt ons beroep steeds meer multidisciplinair. We werken samen met biologen, botanici en andere wetenschappers om onze denkpistes te verruimen of om in welbepaalde gevallen een toestand te behouden, om een bepaalde soort te beschermen bijvoorbeeld. Maar ook met geologen werken we samen. Ons bureau werkt steeds meer voor de openbare sector. Hier in de streek is van tuincultuur nauwelijks sprake. Ik denk niet dat het een kwestie van financiële middelen is, hoewel het natuurlijk vrij duur is om een tuin te onderhouden. Maar het is hier geen gewoonte. In tegenstelling tot andere landen nemen Belgische architecten zelden een landschapsarchitect onder de arm.
Versailles en Vaux-le-Vicomte werden van bij het begin als een geheel geconcipieerd : kasteel en tuin. De mooiste resultaten heb je wanneer de tuin in het huis doorloopt, of omgekeerd. Een tuin moet je aanzetten tot dromen, hij moet leven, je moet je er goed in voelen.”
Luc Lampaert
is 32 en werkt sinds 1991. Op zijn adreskaartje staat : “bodem, klimaat, zon en maan, ruimte, tijd, groeien, bloeien”, een conceptuele illustratie van zijn beroep. Tot nu toe houdt hij zich bezig met het aanleggen van groene ruimten rond gebouwen en woningen, ook met privé-tuinen. Hij vindt het niet meer dan natuurlijk om buiten de stedelijke omgeving de architectuur in de natuur te integreren.
“De openbare sector zou de tuinarchitecten meer moeten inschakelen. Er wordt geld van de belastingbetaler gebruikt, dus moeten we er het beste van maken : of het nu om een groene ruimte in de stad gaat, dan wel om de bermen van een autosnelweg. Het project van een tuinarchitect moet aangepast zijn aan de omgeving en tevens een weerspiegeling zijn van de persoonlijkheid van de klant. Die specificiteit bereik je door nooit twee keer hetzelfde te doen, maar door te vertrekken van de plek waar je je bevindt en er de positieve aspecten van te gebruiken, als antwoord op wat er al aanwezig is.
In sommige verkavelingen is dat geen lachertje, gezien de nabijheid van andere huizen of toekomstige huizen. In een tuin kun je zowel heel strakke lijnen als vagere perceeltjes met elkaar combineren.
Niet iedereen denkt eraan om een tuinarchitect onder de arm te nemen. Men zou de tuinarchitect al moeten inschakelen nog voor de architect van het huis aan het werk gaat, zodat we daarna met hem kunnen samenwerken om de situatie te optimaliseren. De relatie huis-tuin is altijd belangrijk. Je kunt bijvoorbeeld van het huis naar de tuin gaan en een bepaald uitzicht hebben, je omdraaien en iets heel anders zien. Je schikt een aantal dingen, maar je speelt ook altijd een beetje met de chaos. Het belangrijkste is dat de tuin gebruikt wordt. Hij mag niet te statisch zijn en je moet hem kunnen aanpassen. Stel je een kinderloos paar voor dat ineens toch kinderen krijgt : dan ontstaan er andere behoeften. En als die kinderen vijftien of achttien zijn, zegt die tuin hen misschien niets meer, terwijl de ouders er dan volop van beginnen te genieten. En als die ouders met pensioen zijn, verandert de situatie weer. Het begrip mobiliteit is dus belangrijk. Maar de klant krijgt op dat vlak ook een zekere verantwoordelijkheid.
Bepaalde planten trekken vogels of vlinders aan die nooit eerder op die plek te zien zijn geweest, soms tot grote verbazing van de klant. Soms plaats ik bijvoorbeeld omgezaagde boomstammen. Niet om een antituin te creëren. Ik gebruik objecten uit de tuin, maar presenteer ze anders dan gebruikelijk.
Een project is pas geslaagd als de klant zijn tuin gebruikt, hetzij om uit te rusten, hetzij om erin te werken. De tuin moet een plezier verschaffen. Ik weet niet of mijn tuinen herkenbaar zijn. Dat is in elk geval niet mijn bedoeling, want een herkenbaar product afleveren, houdt een systematiek in die bij het zoeken naar een perfekte oplossing een beperking kan inhouden. Ik betreur het dat de tuinarchitecten te vaak als ‘decorateurs’ worden beschouwd en dat hun mogelijkheden om met de ruimte te werken soms worden onderschat.
BVTL : (02) 380.36.57.
Boven : René Péchère. Onder : René Latinne.
Boven : Hugues Sirault. Onder : Luc Lampaert.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier