De mythe van de verloren generatie

Jongeren onder de 25 jaar zijn de eerste en grootste slachtoffers van de stijgende werkloosheid. Raken ze ooit nog aan een job? Of ontstaat er een verloren generatie? Abeidsmarktexperts zeggen van niet. Maar de structureel lage werkgelegenheidsgraad bij jongeren schreeuwt volgens hen wel om oplossingen.

Het was de Britse krant The Guardian die begin dit jaar de term lanceerde. Naar analogie van de kredietcrisis en credit crunch had ze het over de crunch generation. Dat is de groep meestal hoogopgeleide schoolverlaters die jonger zijn dan 25 jaar en er niet in slagen werk te vinden ten gevolge van de financieel-economische crisis. Bij een sterk krimpende arbeidsmarkt zijn de jongeren inderdaad de eerste slachtoffers, zo luidt de theorie. Zij stromen toe op de arbeidsmarkt, maar bedrijven werven minder aan en als ze dat wel doen, kiezen ze niet direct voor iemand zonder ervaring. Bovendien wordt bij personeelsinkrimping eerder gedacht aan mensen die minder anciënniteit hebben en dus minder kosten om te ontslaan. Jongeren hebben ook minder opleiding genoten of zijn vaker tewerkgesteld met een tijdelijk contract.

Recente cijfers lijken de komst van zo’n crunch generation, knarsgeneratie of verloren generatie te bevestigen. Het jongste jaar is in België het aantal niet-werkende werkzoekenden jonger dan 25 sneller gestegen dan bij de groep die ouder is dan 25. In 2007 bedroeg de werkloosheidsgraad van de 25-minners 18,8 procent en van de 25-plussers 6,3 procent. In juli 2009 was dat respectievelijk 21,6 en 6,8 procent. Om de cijfers in internationaal perspectief te plaatsen: België scoort nog altijd beter dan Spanje met 39 procent jeugdwerkloosheid, maar slechter dan Duitsland met 10 procent jeugdwerkloosheid (zie tabel: Werkloosheid jongeren in internationaal perspectief). In augustus 2009 waren er 137.000 jonge werkzoekenden, wat 17.000 meer is dan een jaar eerder. Daarmee vertegenwoordigen ze bijna een kwart van de werkzoekenden.

Een recente analyse van de Hoge Raad voor Werkgelegenheid toont aan dat de conjunctuurgevoeligheid van de jongerenwerkloosheid groter is dan bijvoorbeeld voor 45-plussers. “Ook blijkt zowel voor de werklozen van minder dan 30 jaar als voor de werkzoekenden tussen 30 en 44 de conjunctuurgevoeligheid het sterkst te zijn in Vlaanderen. De verklaring ligt in een relatief groter belang van de werkgelegenheid in de particuliere sector, onder meer in de industrie”, zo stelt het rapport.

Aangezien het Planbureau ervan uitgaat dat de werkloosheidsgraad nog tot 2011 zal toenemen, lijkt het logisch dat er zich een voor de arbeidsmarkt verloren generatie aan het vormen is. Daarbij wordt vaak een vergelijking gemaakt met de recessie van 1993 en vooral met de impact van de tweede olieschok op de werkgelegenheid aan het begin van de jaren tachtig. In 1981-1982 steeg de werkloosheidsgraad met 5,1 procentpunten (+221.300 werkzoekenden), in 1993 met 2,8 procentpunten (+121.100) en voor 2009-2010 voorspelt het Planbureau een stijging met 3,4 procentpunten (+206.600 of +84.900 dit jaar, +97.800 volgend jaar en +23.900 in 2011).

Krapte komt er snel aan

Betekent dit dat er de komende jaren duizenden jongeren niet aan een job raken en misschien zelfs definitief verloren zijn voor de arbeidsmarkt? “Het is wat vreemd om over een verloren generatie te spreken terwijl het aantal werklozen in België sinds de tweede olieschok van begin jaren tachtig niet meer onder de 400.000 is gegaan”, antwoordt Marc De Vos, directeur van de denktank Itinera enigszins cynisch. “Een groot verschil met de crisis van de jaren tachtig is dat er door de vergrijzing steeds meer krapte ontstaat op de arbeidsmarkt. En dan heb ik het nog niet over het grote aanbod aan knelpuntvacatures.”

“Het komt er nu op aan om de jongeren die niet aan de bak geraken deze moeilijke periode te doen doorworstelen. Dat kan via wat ik een transitiebeleid noem. Ik denk aan instrumenten als opleiding, loonsubsidies en mobiliteitsvergoedingen. Tijdelijke maatregelen die ervoor zorgen dat de jongeren snel weer aan een baan raken. Als het niet nu is, dan wel wanneer de economie aantrekt. We moeten vermijden dat er een grote groep jonge werklozen die om conjuncturele redenen in de werkloosheid terechtkomt, daar ook in blijft.”

Jan Denys, arbeidsmarktspecialist bij Randstad, sluit zich aan bij de analyse van De Vos: “Bij elke zware recessie zijn er een aantal laaggeschoolden die de aansluiting met de arbeidsmarkt niet kunnen maken. Maar die groep is steevast te klein om te spreken van een verloren generatie.”

Wie de evolutie van de werkloosheidscijfers van de voorbije drie decennia bekijkt, merkt dat de werkloosheidgraad tijdens een recessie toeneemt om daarna bij een economische heropleving bijna nooit meer terug te vallen op het vroegere niveau (zie grafiek: Evolutie werkloosheidsgraad België sinds 1980). Een verklaring voor die evolutie is voor een belangrijk deel te zoeken in de nog altijd populaire stelsels van vervroegde uittreding, zoals brugpensioen. Aan de kant van de jongere beroepsbevolking zijn vooral laaggeschoolden het slachtoffer. De hoge werkloosheidsgraad bij die groep is vaak een structureel probleem, dat losstaat van de economische conjunctuur. Zo is 53,4 percent van de laaggeschoolde jongeren (-25 jaar) die niet meer studeren aan het werk, terwijl dat aandeel 91 percent bedraagt voor de hooggeschoolden.

Denys ergert zich mateloos aan de doemdenkers die het hebben over de crunch generation en verwijzen naar het begin van de jaren tachtig. “We moeten natuurlijk afwachten wat er de komende twee jaar gebeurt, maar die jongerenwerkloosheid van de jaren tachtig heeft geen verloren generatie opgeleverd. Toen ik als sociaal assistent afstudeerde in 1980 en verder ging studeren aan de universiteit was het jaar nadien bijna iedereen werkloos of zat in een speciaal statuut. Die hele groep is echter wel terechtgekomen.”

De arbeidsmarktspecialist van Randstad wordt in zijn analyse gesterkt door een Nederlands onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. Voor schoolverlaters zijn de kortetermijngevolgen van de economische crisis groot: het is moeilijk een baan te vinden, zeker op het eigen niveau, zo stelt de studie. Maar schoolverlaters die in de periode 1981-1984 het hardst getroffen werden door stijgende werkloosheid, hebben op langere termijn geen nadelige gevolgen ondervonden voor hun kansen op de arbeidsmarkt. Ook voor het behaalde beroepsniveau had de crisis geen blijvende nadelige effecten. Verwacht wordt dat schoolverlaters die op een slecht conjunctureel moment intreden op de arbeidsmarkt, dit proberen te compenseren door bijvoorbeeld meer in training te investeren.

Nood aan meer Azubi’s

Denys gelooft niet dat jongeren die nu toch aan een job geraken lange tijd in een functie onder hun niveau gaan werken: “Dat wordt een negatief element als het lang duurt. Wie lang onder zijn niveau werkt verliest competenties. Anderzijds is het gemakkelijker te springen van een laaggeschoolde job naar een hogergeschoolde, dan rechtstreeks vanuit de werkloosheid.”

Hij nuanceert ook de stelling dat jongeren steevast naast een baan grijpen omdat werkloos geworden ‘oudere’ werknemers die inpalmen. “Schoolverlaters hebben het om twee redenen moeilijk. Er zijn minder vacatures en ze hebben concurrentie van jonge werknemers met enkele jaren ervaring die werkloos zijn geworden. Die paar jaar maakt hen zeer aantrekkelijk voor werkgevers. Hoe zwaar dit weegt, is afhankelijk van segment tot segment.”

“Voor geschoolde jobs zijn oudere werknemers – van minstens 40 jaar – geen concurrentie omdat ze voor andere jobs in aanmerking komen. Ze zijn doorgegroeid naar hogere functies. Dat is een van de redenen waarom brugpensioen voor jongeren zo weinig oplevert. De jobs die vrijkomen door het brugpensioen kunnen niet door jongeren worden ingenomen. Voor schoolverlaters spreken we over intredefuncties. Dit hele mechanisme speelt wel minder bij de ongeschoolde functies omdat daar minder ervaring wordt opgebouwd.”

Arbeidsmarktspecialisten zijn het erover eens dat de nadruk vooral gelegd moet worden op een structureel beleid dat jongeren van de schoolbanken naar de arbeidsmarkt loodst. En dat betekent: een betere afstemming op elkaar van onderwijs en werk. Op dat vlak behoort België tot de slechtste leerlingen van de Europese klas. In België combineert amper 3 procent van 15-29-jarigen zijn studies met een baan. In de EU bedraagt dit aandeel gemiddeld 12 procent en tussen 17 en 20 jaar ligt het hoger dan 18 procent. In de Scandinavische landen, Groot-Brittannië en Nederland combineert tussen 35 procent en de helft van de 16-20-jarigen werk en studies.

In zijn laatste rapport wijst de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid op de noodzaak van de combinatie werken-studeren: “Jongeren in een technische opleiding moeten toegang hebben tot stages die bij hun opleiding aansluiten.” Een succesvol voorbeeld in Europa is het Duitse stagesysteem. De Azubi’s – wat staat voor Auszubildener of stagiairs – gaan deeltijds naar school en leren ondertussen ook een vak op de werkvloer. Duitsland biedt zo’n 350 types van stages aan, gaande van kapper over bakker tot lasser. Een bedrijf als Siemens investeert jaarlijks meer dan 150 miljoen euro in de training van Azubi’s. Maandelijks verdienen die zo’n 1000 euro. Het werk van de stagiairs dekt slechts een derde van de kosten van Siemens, maar na hun afstuderen krijgen ze een fulltimejob aangeboden en wordt de investering terugverdiend. De resultaten voor de Duitse economie zijn er: amper 10 procent van de Duitsers jonger dan 25 is werkloos. Dat is de helft minder dan het Europese gemiddelde.

Opinie

Jongerenwerkloosheid is geen alibi voor immobilisme, blz. 8.

Door Alain Mouton

Voor schoolverlaters zijn de kortetermijngevolgen van de economische crisis groot.

“We moeten vermijden dat er een grote groep jonge werklozen die om conjuncturele redenen in de werkloosheid terechtkomt, daar ook in blijft”(Marc De Vos, Itenera)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content