De mode van 1997
Niet alle indicatoren zijn even belangrijk. En een indicator die op dit moment veel invloed heeft, kan volgend jaar aan belang hebben ingeboet.
Zo werd begin jaren ’90 veel belang gehecht aan de geldhoeveelheid-M2. De Amerikaanse economie had met een recessie te kampen en een stijging van de geldhoeveelheid werd geïnterpreteerd als het einde van de zwakke economische conjunctuur. Nu wordt nog nauwelijks aandacht geschonken aan de M2-indicator.
Wat de financiële markten nu wél willen weten, is of de afkoeling van de economie zal doorzetten of niet. Indicatoren die met consumptie te maken hebben, worden nauwlettend in de gaten gehouden. Zelfs wekelijkse indicatoren, zoals het Johnson Redbook en de Mitsubishi-index worden op de voet gevolgd. Deze indicatoren, waaraan in de financiële pers nauwelijks aandacht wordt besteed, worden opgesteld door privé-instellingen en zijn gebaseerd op enquêtes bij warenhuizen.
Volgens Peter Vanden Houte laat de overvloed aan indicatoren de rentemarkten toe om erg snel op wijzigingen in de economie te reageren. Daardoor versnelt ook de weerslag op de economie zelf, zodat de interactie is toegenomen. “De rentemarkten zorgen dus min of meer voor de stabilisering van het beleid, iets dat normaal door de overheid moet worden gedaan. In feite komt dit overeen met wat beursgoeroe George Soros de reflexiviteit noemt. Bij aanwijzingen dat de Amerikaanse economie sterk zal groeien, zullen de obligatiemarkten tijdig dalen zodat er nauwelijks tijd is om echt tot een oververhitting te komen. Het is wel zo dat dit alleen voor de Verenigde Staten geldt omdat de statistische cijfers in Europa vaak veel te laat komen,” aldus nog Vanden Houte.
Thierry Borstlap wijst er nog op dat de interpretatie van de gepubliceerde macro-economische cijfers afhangt van de fase in de economische conjunctuur. De reacties van de financiële markten op de handelscijfers, bijvoorbeeld, tonen goed aan dat eenzelfde evolutie van de index soms een volledig tegenovergestelde reactie teweegbrengt.
Zo liep het handelstekort in de Verenigde Staten tussen 1984 en 1987. Er werden dus steeds meer goederen geïmporteerd en minder geëxporteerd, waardoor buitenlanders hun tegoeden in dollars zagen stijgen. Vooral met Japan steeg het tekort pijlsnel. Indien het tekort toen groter was dan verwacht, resulteerde dat in een verkoopsdruk op de dollar.
Vanaf 1988 daalde het tekort op de handelsbalans waardoor het effect van verschillen tussen de verwachte en de reële cijfers op de dollar afnam. In 1993, toen de Verenigde Staten uit een recessie kwamen, werden de handelsbalanscijfers zelfs pervers geïnterpreteerd. Een hoger tekort werd toen aanzien als een teken dat de economie aantrok en was positief voor de dollarkoers.
Tot begin 1995 nam het tekort op de handelsbalans voortdurend toe. Nadien daalde het weer. Op deze nieuwe daling volgde toen een stijging van de Amerikaanse dollar. “Hoewel het handelstekort met Japan sterk gedaald is, wordt dat met China nu steeds belangrijker. Een situatie die nu al gevolgen heeft op de wisselmarkten,” aldus nog de beleggingsadviseur van het Gemeentekrediet.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier