De jacht op schijnzelfstandigenis geopend
In de strijd tegen de sociale fraude vormen de schijnzelfstandigen het geprivilegieerde doelwit van minister Frank Vandenbroucke. Een nieuwe wet zal een aantal criteria vastleggen en de strijd vergemakkelijken. Maar de echte zelfstandigen schreeuwen moord en brand. Ze beschuldigen de regering ervan dat ze in het werknemersstatuut worden geduwd.
“Schijnzelfstandigen zijn een goudmijn voor sociale inspecteurs. En dat zal ook in de toekomst zo blijven.” Aan het woord is sociaal inspecteur Didier Verbeke. Wie aan sociale inspectie denkt, denkt automatisch aan de zoektocht naar illegale werknemers of naar allerlei vormen van zwartwerk Maar ook andere praktijken zijn het doelwit van de inspecties. Zoals de schijnzelfstandigheid dus. Het zijn werknemers die slechts in theorie het statuut van zelfstandige hebben gekregen of gekozen. Ze staan namelijk onder het gezag van de opdrachtgever, en dat mag in hun statuut niet. Voor werkgevers is het werken met zelfstandigen vooral interessant omdat ze dan geen bijdragen op het loon moeten betalen.
Precieze cijfers over het aantal schijnzelfstandigen bestaan er niet, maar het fenomeen wordt al langer als een plaag beschouwd. Het werkt concurrentievervalsend voor bonafide werkgevers die de volle pot aan sociale bijdragen betalen. Vandaar dat tijdens de superministerraad van 16 en 17 januari in Gembloers werd besloten om de strijd tegen de schijnzelfstandigen op te voeren. Onder meer via een wet zou een duidelijke definitie worden opgesteld die bepaalt wanneer er een arbeidsovereenkomst getekend moet worden en zou er een aantal criteria worden vastgelegd om een werknemer van een zelfstandige te onderscheiden.
Intussen worden ook de sociale inspectiediensten beter op elkaar afgestemd en aanzienlijk versterkt. Het personeelsbestand wordt uitgebreid tot in totaal 250 controleurs en inspecteurs. De opgevoerde strijd zou nog dit jaar 15 miljoen euro extra moeten opleveren aan de staatskas. Een peulenschil als men weet dat volgens macro-economische studies de fraude in België tussen 1,7 miljard en 4,4 miljard euro zou liggen.
De methodes van de sociale inspectie
Maar schijnzelfstandigheid duikt dan ook niet alleen om financiële redenen op. Het laat werkgevers ook toe om weinig of geen rekening te houden met de reglementering rond bijvoorbeeld overuren, glijdende werktijden of nacht- en weekendwerk. Ook leuk voor de werkgever: het werken met zelfstandigen houdt in dat het aantal personeelsleden daarmee niet wordt verhoogd. Wie meer dan vijftig werknemers in dienst heeft, is verplicht een vakbondsdelegatie in het bedrijf toe te laten.
Wanneer de sociale inspectie vaststelt dat een bedrijf met schijnzelfstandigen werkt, kan ze een herkwalificatie eisen. Dat betekent dat de zelfstandige voortaan onder het statuut van werknemer moet werken. “Bedrijven die zich in de grijze zone bevinden, krijgen ernstige problemen,” vertelt Bart Adriaens, advocaat-vennoot bij Claeys & Engels, op een studiedag rond schijnzelfstandigen die door Infotopics werd georganiseerd. “Het is altijd goed dat een bedrijf op voorhand voor zichzelf uitmaakt welke medewerkers werknemers zijn en wie als zelfstandige opdrachten uitoefent. Ik raad werknemers aan om een duidelijke scheidingslijn te trekken. En als je met zelfstandigen werkt, moet dat gebeuren op grond van een aannemingsovereenkomst. Dan zit je safe, want je moet niet proberen om de inspecties te bedotten.”
De sociale inspecteurs hebben immers zo hun eigen methodes om schijnzelfstandigen op te sporen. Via een vragenlijst kunnen ze tamelijk snel achterhalen of een werkgever al dan niet met schijnzelfstandigen werkt. Als er bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst opduikt in verband met zelfstandigen die een opdracht uitoefenen, ruiken de inspecteurs al lont. Om een ander voorbeeld te geven: zelfstandigen die onderworpen zijn aan een niet-concurrentiebeding en dus eigenlijk voor slechts één werknemer kunnen werken, komen dicht in de buurt van wat men een schijnzelfstandige noemt. Ook het opleggen van het aantal uren dat de zelfstandige werkt, het feit dat hij zijn keuze in verband met vakantie moet verantwoorden of dat hij bevelen van hogerhand ontvangt en ze aan een lager niveau moet doorgeven, kan wijzen op een systeem van schijnzelfstandigheid dat in het bedrijf wordt toegepast. Sociale inspecteurs vragen in hun zoektocht zelfs organigrammen van bedrijven op. Zo kan het volgens sommige inspecteurs niet dat een zelfstandige een lijnfunctie uitoefent.
Inspecteurs hebben ook bijzondere aandacht voor zelfstandigen die vroeger voor hetzelfde bedrijf onder een werknemersstatuut ressorteerden. Een bekend voorbeeld is dat van de informaticus die eerst als werknemer werkte en later voor het statuut van zelfstandige koos. Hij blijft in hetzelfde bedrijf werken en de werkgever heeft het voordeel dat hij qua sociale lasten meer ademruimte krijgt. Adriaens: “In zulke gevallen blijft er vaak een gezagsrelatie bestaan en dan komen we weer dicht in de buurt van schijnzelfstandigheid. Als je dan de sociale inspectie over de vloer krijgt, is de kans reëel dat je diep in de geldbuidel zal moeten tasten.”
Eerst en vooral zullen de zelfstandigen die zich moeten herkwalificeren bepaalde tegemoetkomingen vragen zoals een opzegvergoeding, een dertiende maand of vakantiegeld. Ze verwerven namelijk met terugwerkende kracht de rechten verbonden aan het werknemersstatuut. De werkgever moet bovendien achterstallige sociale bijdragen betalen (tot vijf jaar terug), verhoogd met een boete van 10 % plus de intresten.
Op zoek naar een valabele definitie
De werkgever weet echter zelden wat hij mag verwachten. Sommige werkgevers die schijnzelfstandigen in dienst hebben, worden door de sociale inspecties hard aangepakt, andere gaan vrijuit. Dat is omdat er over het statuut van de schijnzelfstandigen tot voor kort een grote rechtsonzekerheid bestond. In het verleden zijn al verschillende pogingen ondernomen om een aantal duidelijke criteria vast te leggen die aantonen dat een bedrijf al dan niet met schijnzelfstandigen werkt. Bijvoorbeeld: een gedetailleerd uurrooster, geen keuze om bepaalde prestaties uit te oefenen, onmiddellijke controle op de arbeidsprestaties. Onder meer de toenmalige ministers van Arbeid Miet Smet ( CD&V) en Laurette Onkelinx ( PS) hebben stappen ondernomen om te komen tot een duidelijke definitie van schijnzelfstandigheid. Dat is ze echter niet gelukt.
Huidig minister van Werk Frank Vandenbroucke ( SP.A) doet nu een nieuwe poging. Hij wil het begrip gezagsrelatie definiëren op basis van een aantal criteria. In de eerste plaats zal een aantal neutrale factoren worden vastgelegd die geen enkele rol mogen spelen bij het beoordelen van een arbeidsrelatie. In mensentaal: de benaming van de arbeidsovereenkomst of het feit dat een medewerker een BTW-nummer of een nummer bij het handelsregister heeft, wil niet langer automatisch zeggen dat we hier met een zelfstandige te maken hebben.
Daarnaast komt er een lijst van zogenaamde relevante criteria. Bijvoorbeeld: de verplichting van een medewerker om voor één onderneming te werken, de garantie op een periodieke uitbetaling van het loon of de onmogelijkheid om vrij het werk te kunnen organiseren. Zodra een meerderheid van die criteria is vervuld, hebben we te maken met een gezagsrelatie en kan iemand dus niet langer onder het zelfstandigenstatuut werken.
De regering heeft in Gembloers ook besloten dat de verschillende sectoren de tijd krijgen om een advies uit te brengen en een lijst met criteria op te stellen. Al die adviezen worden verzameld en in juli 2004 aan de ministerraad voorgelegd. Een precieze timing is er nog niet, maar de wet zou tegen het einde van het jaar een feit moeten zijn.
De overheid heeft het laatste woord
De Unie van Zelfstandige Ondernemers ( Unizo) is echter niet te spreken over de plannen van Vandenbroucke. “Blijkbaar is de regering er met deze wet op uit om zoveel mogelijk mensen in het werknemersstatuut onder te brengen,” zegt Anne Vanderstappen van de Unizo-studiedienst. “Door heel strenge criteria voorop te stellen, riskeert ze dat niemand nog geïnteresseerd zal zijn in het zelfstandigenstatuut. Ik vraag me af of bijvoorbeeld bewakingsagenten of taxichauffeurs nog de kans zullen krijgen om zich als zelfstandige te vestigen.”
Unizo heeft er vooral problemen mee dat sectoren die binnen een opgelegde termijn geen advies uitbrengen, onder een zogenaamd aanvullend stelsel ressorteren. In de praktijk zal een aantal interprofessionele criteria worden vastgelegd die een algemeen bindend karakter hebben, onafhankelijk van sectoren en beroepsgroepen.
Je kunt je inderdaad de vraag stellen of alle sectoren erin zullen slagen om een lijst met criteria op te stellen. Niet alle sectoren beschikken over een apart paritair comité, zodat het voor hen onmogelijk is om specifieke criteria voor de sector uit te werken. In de categorie van de vrije beroepen bestaan bijvoorbeeld slechts twee paritaire comités (voor notarissen en apothekers). De andere vrije beroepen vallen onder het aanvullend nationaal paritair comité.
Daarbij komt nog dat de sectoren wel criteria kunnen vastleggen, maar de overheid komt toch altijd om het hoekje kijken en de procedure kan zeer bureaucratisch verlopen. Als de paritaire comités een verdeeld advies uitbrengen, wordt het dossier voorgelegd aan de Nationale Arbeidsraad ( NAR). Als er geen akkoord binnen de NAR komt, neemt de ministerraad een beslissing. En zelfs als het paritair comité een unaniem advies uitbrengt, blijven we schier kafkaiaanse toestanden zien. In dat geval moet er namelijk nog een advies worden uitgebracht door de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO. Als die twee adviezen in overeenstemming met elkaar zijn, zal dat in een Koninklijk Besluit worden gegoten na een onderzoek door een rulingcommissie. Bij een negatief advies gaat het dossier naar de NAR. Als ook daar geen akkoord wordt bereikt, beslist de ministerraad. “In al die procedures krijgt de overheid eigenlijk het laatst woord,” klaagt Vanderstappen.
Unizo heeft ook problemen met wat ze het mathematische karakter van de criteria noemt. De nieuwe wet zal immers bepalen dat er sprake is van een gezagsrelatie als een meerderheid van de criteria vervuld is. Vanderstappen: “De regering blijft halsstarrig vasthouden aan een algemeen geldend en mathematisch systeem van criteria. Zoiets maakt het onmogelijk om een systeem van sociale ruling in te stellen, waarbij geval per geval wordt bekeken. Bij schijnzelfstandigen kom je snel terecht in een grijze zone waarin het moeilijk is om op een mathematische manier uit te maken of we met een werknemers- of een zelfstandigenstatuut te maken hebben.”
Die rulingcommissie zou volgens Unizo de rechtszekerheid moeten verhogen. De voorstellen van Gembloers voorzien wel in de oprichting van een rulingcommissie, maar haar rol blijft zeer beperkt. Het is eigenlijk niet meer dan een adviesorgaan bij het evalueren van een aantal criteria in verband met schijnzelfstandigheid.
Bezorgdheid bij de vrije beroepen
Unizo maakt er zich ook zorgen over dat de KMO-organisaties niet in alle paritaire comités vertegenwoordigd zijn. Dat zou het gevaar inhouden dat werkgevers- en werknemersorganisaties daar afspraken gaan maken die het zelfstandig ondernemen in de sector bemoeilijken. In de praktijk zullen die paritaire comités met heel strenge criteria op de proppen komen. Er wordt dan vooral gedacht aan de bewakingssector en de schoonmaaksector. In zulke sectoren wordt het hoge aantal zelfstandigen immers als een plaag beschouwd. De schoonmaaksector klaagt al jaren steen en been over het systeem van schijnzelfstandigen. Een werknemer in de schoonmaaksector kost 18,576 euro per uur aan de baas, terwijl een zelfstandige of een schijnzelfstandige het bruto-uurloon van de werkgever ontvangt, namelijk 9,470 euro. “Wij hebben niets tegen zelfstandigen,” zegt Hilde Engels van de Algemene Belgische Schoonmaak- en Ontsmettingsunie ( ABSU). “De nieuwe regeling rond schijnzelfstandigen is een stap in de goede richting, maar ook wij stellen ons vragen. Een aantal algemene criteria zal niet meer in aanmerking worden genomen om iemand als zelfstandige te catalogeren. Ik denk bijvoorbeeld aan een inschrijving in het handelsregister of een erkenning als aannemer. Ik vraag mij dan ook af of het aantal schijnzelfstandigen daadwerkelijk zal dalen.”
Ook bij de uitoefenaars van een vrij beroep bestaat er de jongste tijd grote bezorgdheid over de plannen van minister Vandenbroucke. De kritiek luidt dat het nieuwe stelsel dat wordt voorgesteld, maximaal geënt is op de klassieke industriële privé-sector. “In het onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers gaat men ervan uit dat iedereen werknemer is tot het bewijs van het tegendeel wordt geleverd,” zucht Carl Bevernage van Loyens Advocaten. “De RSZ gaat er blijkbaar van uit dat zelfstandigen eigenlijk een nepstatuut hebben. Het zou ze natuurlijk goed uitkomen, want de RSZ heeft een chronisch geldtekort. Dus willen ze zoveel mogelijk zelfstandigen in het werknemersstatuut duwen.”
Voor Bevernage is het statuut van zelfstandige echter geen uitzonderingssituatie. “Mijn principe is dat elke natuurlijke persoon die een vrij beroep uitoefent, wordt geacht dat als zelfstandige te doen. Maar ik denk niet dat men daar op regeringsniveau oren naar heeft. De voorstellen die op tafel liggen, bieden trouwens bitter weinig garantie op inspraak van de aparte vrije beroepssectoren.”
De Federatie voor Vrije en Intellectuele Beroepen ( FVIB) vraagt een specifieke benadering bij de maatregelen die worden voorgesteld om schijnzelfstandigheid te regelen of te voorkomen. De FVIB heeft het dan over “de persoonlijke verantwoordelijkheid van elke beroepsbeoefenaar, zijn deontologisch opgelegde onafhankelijkheid, de toegenomen professionele en interprofessionele samenwerkingsverbanden tussen zelfstandige beroepsbeoefenaars, het systeem van vervanging en verplaatsing, de specifieke positie van stagiairs.”
Zegt Bevernage: “Een advocaat oefent een specifiek beroep uit en moet te allen tijde onafhankelijk zijn. Hij moet ook altijd als zelfstandige optreden. Dat blijk nog uit een recent arrest van het Brusselse Arbeidshof.” Dat arrest stelde een advocaat in het ongelijk die beweerde dat hij tijdens zijn stageperiode onder het gezag van een stagemeester moest werken en eigenlijk een werknemer was. Hij vond dan ook dat hij bij zijn vertrek uit het kantoor recht had op een ontslagvergoeding. In eerste aanleg kreeg de advocaat gelijk, maar in beroep werd het vonnis herroepen. De advocatuur is blij dat ze dit arrest kan gebruiken om aan te tonen dat haar beroepsgroep wel degelijk bij het statuut van zelfstandige aansluit.
Alain Mouton
“Door heel strenge criteria voorop
te stellen, riskeert de regering dat niemand nog geïnteresseerd zal zijn in het zelfstandigenstatuut.”
“De RSZ gaat er blijkbaar van uit dat zelfstandigen eigenlijk een nepstatuut hebben. Het zou hen natuurlijk goed uitkomen, want de RSZ heeft een chronisch geldtekort.”
“Bij schijnzelfstandigen is het vaak moeilijk om op een mathematische manier uit te maken of we met werknemers of zelfstandigen te
maken hebben.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier