De jacht op schijnzelfstandigen: rake klappen of losse flodders?In 2006 wil de federale regering de strijd tegen de schijnzelfstandigheid opvoeren. Maar heeft ze wel voldoende scherpe tanden om echte schijnzelfstandigen vast te bijten?

Alain Mouton

Het is een paradoxale evolutie: werknemers beschikken anno 2006 op de arbeidsmarkt over een steeds grotere vrijheid. Ze worden bij wijze van spreken steeds ‘zelfstandiger’, terwijl de zelfstandigen het steeds moeilijker hebben om die onafhankelijkheid te bewaren. We hebben het de voorbije jaren al verschillende keren gemerkt: met de regelmaat van de klok onderneemt de federale regering pogingen om het zelfstandigenstatuut in een strikter keurslijf te duwen. Er werd meer dan eens geprobeerd om een aantal criteria vast te leggen dat moest aantonen dat een medewerker in een bedrijf eigenlijk niet in een zelfstandigenstatuut mocht werken. Hij bevond zich bijvoorbeeld in een feitelijke gezagsrelatie, kon zijn uren niet vrij kiezen enzovoort. In de ogen van de RSZ (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) moet zo iemand geherkwalificeerd worden als werknemer. Wat financieel meteen een goede zaak zou zijn voor de overheid.

Werkgevers werven juist mensen aan onder het zelfstandigenstatuut omdat ze goedkoper zijn. Geen sprake van dure sociale bijdragen, terwijl ook de zelfstandige er voordeel uit haalt door een hoger netto-inkomen. De RSZ liep hierdoor echter aanzienlijke inkomsten mis. Er zat niet veel anders meer op dan te pleiten voor een strenge reglementering, om op die manier meer zelfstandigen in het werknemersstatuut te duwen.

Dat zorgde natuurlijk zowel bij werkgevers als bij zelfstandigen voor de nodige ongerustheid. De afwezigheid van een wettelijk kader maakte dat er een grote rechtsonzekerheid heerste. Sommige inspecteurs hanteerden zeer strenge criteria in hun zoektocht naar pseudozelfstandigen, anderen zagen heel wat door de vingers. Ook de rechtspraak was weinig voorspelbaar. Er werd dan ook vanuit verschillende hoeken gepleit voor een duidelijke wetgeving. De voorstellen in die richting konden echter op weinig bijval rekenen bij de zelfstandigenorganisaties.

Vijf jaar geleden introduceerde toenmalig minister van Werk Laurette Onkelinx (PS) een wetsontwerp dat veel ophef maakte. De minister ging ervan uit dat de arbeidsovereenkomst de basis was van elke arbeidsrelatie en dus eigenlijk de enige geldige. Zelfstandigheid werd beschouwd als een uitzonderingssituatie. De arbeidsovereenkomst zou een bescherming zijn voor de zogezegd zwakke zelfstandige die door zijn baas in zo’n statuut gedwongen wordt. Volgens juridische specialisten was dat een belachelijke analyse, omdat Onkelinx hier uitging van het negentiende-eeuwse principe dat een werknemer tegen zijn werkgever beschermd moest worden.

Het ontwerp kreeg veel kritiek en werd afgevoerd. Intussen was er wel een echte heksenjacht losgebarsten. Sociale inspecteurs gingen onversaagd verder in hun zoektocht naar schijnzelfstandigen. Volgens het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen (NSZ) waren veel controles een gevolg van een heus verklikkingssysteem. De klachten die aanleiding gaven tot een controle hadden vaak te maken met een ex-medewerker die het bedrijf verlaten had of van een jaloerse concurrent.

RSZ in een moeilijke positie

“Die strijd tegen de schijnzelfstandigen heeft altijd veel weg van een hype,” zegt Marc De Vos, docent Arbeidsrecht aan de Universiteit Gent en advocaat bij Lontings & Partners. “Twee argumenten overheersen bij de voorstanders van een strenge aanpak. Er is eerst en vooral een ideologische reflex: men gaat ervan uit dat het naar elkaar groeien van werknemerschap en zelfstandigheid de essentie van de sociale zekerheid ondermijnt. Doordat de grijze zone is toegenomen, wordt de keuze van de partijen belangrijker. Dat zorgt meteen voor een angst- reflex. Sociale zekerheid mag immers geen keuzemenu worden. Zonder echte statistische bewijzen wordt schijnzelfstandigheid als staatsgevaarlijk beschouwd. En ten tweede is er de geldkwestie: de RSZ dreigt inkomsten mis te lopen. De politiek heeft er belang bij om het zelfstandigenstatuut om budgettaire redenen terug te schroeven.”

Een herkwalificatie van zelfstandigen naar werknemers zou extra geld naar de sociale zekerheid doen vloeien. Precieze bedragen bestaan hier niet over, maar de sectoren die de voorbije jaren door de inspecteurs geviseerd werden, zijn niet van de minste: horeca, schoonmaak, bewaking, koeriers, media… Het gaat om sectoren die voor duizenden jobs zorgen. Als de regering erin zou slagen om in die branches de mogelijkheid van zelfstandige samenwerking te beperken, zou dat inderdaad extra ademruimte geven aan de sociale zekerheid.

Het is voor de RSZ echter zeer moeilijk geworden om een herkwalificatie van zelfstandige tot werknemer af te dwingen. Een arrest van het Hof van Cassatie van eind 2002 is op dat vlak duidelijk: een contract is een contract. Er is een overeenkomst tussen bedrijf en zelfstandige en die moet nageleefd worden, tenzij de feiten het tegenspreken. De kwalificatie in het contract is cruciaal en dat is de kwalificatie die de partijen zelf vooropstellen. De wilsautonomie van de partijen kwam dankzij het arrest opnieuw centraal te staan. De Vos: “Een goed opgesteld contract kan bij wijze van spreken als bijbel fungeren. Zolang er geen paper trail is die het heeft over verplichte uren, door de werkgever opgelegde opdrachten enzovoort en die het contract dus tegenspreekt, bevindt de RSZ zich in een zwakke positie.” Vóór het arrest was de situatie net omgekeerd: het contract was een secundair element en de feiten gaven vaak de doorslag.

Resultaat was dat bedrijven na het arrest van 2002 inderdaad volop bezig zijn geweest met het aanpassen van hun contracten met zelfstandige medewerkers. En de arbeidsrechtbanken en arbeidshoven passen het arrest goed toe. Als er al een dossier voor de rechtbank wordt gebracht, staat de RSZ vaak in het verliezende kamp.

“Het vermoeden van werknemerschap is weg,” zegt een expert. “Het is dus niet langer aan de werknemer maar aan de RSZ om aan te tonen dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Vroeger lag de bewijslast bij de zelfstandige. Het wordt in elk geval interessanter om voor het zelfstandigenstatuut te kiezen.”

Toch rijst de vraag of er geen duidelijk wetgevend kader nodig is. “Het klassieke onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers is eigenlijk niet meer van deze tijd,” zegt Marc De Vos. “Die discussie raakt ons sociaaleconomische bestel in zijn diepste kern. Alles in het arbeidsrecht is gebouwd op het onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers, of het nu om de mogelijkheid tot syndicalisatie gaat, de regelingen rond opleiding… Ook het hele systeem van de arbeidsbescherming is aan dat onderscheid gekoppeld. En natuurlijk staat de financiering van de sociale zekerheid niet los van dat onderscheid. Maar de feiten tonen aan dat het zwart-witte onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen één grijze zone is geworden, met alleen nog duidelijke kantlijnen.”

Overleg over voorstel-Laruelle

De Vos is geen tegenstander van een nieuw wetgevend kader. Volgens hem werd het probleem in het verleden te extreem gesteld: sociale inspecteurs keken naar de feiten en trokken er hun conclusies uit. Nu beweegt de slinger misschien te veel in een andere richting. “Men zal dus zoeken naar een evenwicht,” zegt hij. “Het resultaat zal wellicht zijn dat de huidige situatie enigszins wordt teruggeschroefd.”

Maar dat is natuurlijk niet naar de zin van de zelfstandigenorganisaties (waaronder Unizo), die best tevreden zijn over de huidige stand van zaken en in dit dossier niet graag slapende honden willen wakker maken. Zij staan op zijn minst terughoudend tegenover een nieuwe wetgeving, omdat ze op dat vlak heel wat negatieve ervaringen hebben gehad.

In het verleden werden vanuit de regering verschillende voorstellen geformuleerd, het ene al wat vriendelijker voor de zelfstandige dan het andere. Het recentste werkstuk (we spreken dan al van eind 2004) is van de hand van minister van Middenstand Sabine Laruelle (MR). Maar zal haar wetsontwerp nog tijdens de huidige legislatuur worden behandeld? Zelfstandigenorganisaties vrezen van niet. Marc De Vos denkt dat men het voorstel-Laruelle probeert op te lossen “in een paarse consensus”. De voorstellen van Laruelle gaan in elk geval een eind weegs mee met de rechtspraak. Het is in de ogen van Unizo en co. ook het minst slechte.

Over het ontwerp van Laruelle werd eind 2005 overlegd met het ministerie van Werk. Daarvoor was er al overleg gepleegd met het ministerie van Sociale Zaken. Maar dat zijn twee socialistische departementen, zodat het zeer moeilijk was om alle neuzen in dezelfde richting te krijgen.

Geen consensus mogelijk

Het dossier zal dus blijven aanslepen. “Tot een consensus zal het nooit echt komen,” zegt een waarnemer. Concreet: schijnzelfstandigheid wordt door de ene regeringspartner gebruikt als pasmunt voor een belangrijk dossier van de andere partijen. Als de liberalen wat meer op het gaspedaal drukken om een gunstig statuut voor de zelfstandigen tot stand te brengen, gooien de socialisten de schijnzelfstandigheid opnieuw op tafel. Zoals nu het geval is met de tien werven die Verhofstadt voor 2006 heeft gelanceerd.

Voor verschillende politieke partijen zal dit dossier een symboolthema blijven. En verschuift het bij de politiek naar de achtergrond, dan blijft de kans groot dat de RSZ op termijn bij de overheid gaat aankloppen.

Want niet alleen worden ze door de rechtbanken steevast in het ongelijk gesteld, ook als er toch schijnzelfstandigheid wordt vastgesteld bestaat er momenteel grote onduidelijkheid over het bedrag dat kan worden ingevorderd. De RSZ ging ervan uit dat de vergoeding die een schijnzelfstandige kreeg, steeds overeenkwam met het brutoloon van een werknemer. Dus moesten er op basis daarvan bijdragen worden betaald. Een arrest van het Hof van Cassatie van begin 2005 stak daar echter een stokje voor en werd gevolgd door een aantal rechtbanken. Conclusie is dat de berekeningsbasis voor de bijdragen lager zal liggen dan de RSZ had gehoopt.

Nadeel voor de RSZ blijft ook dat ze weinig objectieve argumenten kan hanteren, afgezien van de noodzaak om de staatskas extra te spekken. Zo bestaan er geen cijfers over schijnzelfstandigheid. Het Rekenhof heeft een studie uitgevoerd waaruit het besluit kwam dat het probleem van de schijnzelfstandigheid niet kan worden gemeten. Dat wil ook zeggen dat zij die ervan uitgaan dat pseudozelfstandigen de sociale zekerheid ondermijnen, dat niet met cijfers kunnen funderen.

Toch denkt Marc De Vos dat een nieuw wetgevend kader op termijn onvermijdelijk is. “We zullen uiteindelijk een wet krijgen die geen aardverschuiving teweeg zal brengen,” voorspelt hij. “Hopelijk zorgt de wet voor een combinatie van rechtszekerheid en pragmatisme, bijvoorbeeld via een systeem van rulings.”

Het oude idee dat er sector per sector criteria moeten worden vastgelegd, lijkt ondoenbaar. Dat zou leiden tot een toenemende bureaucratie. Bovendien komt hier het probleem van de discriminatie om de hoek kijken. Sommige beroepen zouden harder worden aangepakt dan andere.

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content