De jaarlijkse lijst

Hoe hoog is de belastingvrije som? En hoeveel bestaansmiddelen mag men hebben?

Naar jaarlijkse gewoonte is ook dit jaar in het Belgisch Staatsblad de lijst gepubliceerd van de bedragen die op het gebied van de inkomstenbelastingen aan de evolutie van het indexcijfer worden aangepast. De nieuwe bedragen gelden voor het aanslagjaar 1999 (inkomsten van 1998). Tot daar het goede nieuws.

Het slechte nieuws is dat het grootste gedeelte van deze lijst al jaren niets meer voorstelt. Voor driekwart van de bedragen die in deze lijst voorkomen, is de indexaanpassing immers al jaren geleden stopgezet.

Zo komt het bijvoorbeeld dat het bedrag van het pensioensparen al zeven jaar bevroren is op 22.000 frank. En dat bijvoorbeeld het bedrag van de belastingvrije interesten op een spaarboekje ook al zoveel jaar geplafonneerd is op 55.000 frank.

SCHIJVEN.

Het ergste is evenwel dat hetzelfde ook geldt voor de schijven van het progressief tarief van de personenbelasting. Voor de schijf tot 253.000 frank betaalt men 25% personenbelasting. Voor de schijf van 253.000 tot 335.000 frank is dat 30%. Voor de volgende schijf tot 478.000 frank zit men al aan 40%. Voor de daaropvolgende schijf tot 1.100.000 frank is dat 45%. En bij de volgende schijf tot 1.650.000 frank bereikt men de kaap van 50%. Dat wordt 52,5% voor de schijf van 1.650.000 tot 2.420.000 frank. En wie het geluk heeft meer te verdienen, betaalt op het saldo 55%. Aanvullende crisisbijdrage van 3% en aanvullende gemeentebelasting niet inbegrepen.

DUURDER.

Die schijven zijn dus ook al zeven jaar onveranderd gebleven. Terwijl het leven almaar duurder wordt. Om een idee te geven: het indexcijfer van de consumptieprijzen (met basis 1988=100) bedroeg 111.37 in het begin van het jaar 1992 en is inmiddels opgeklommen naar meer dan 125 punten. Een stijging met meer dan twaalf procent. Weliswaar zijn de lonen niet op overeenkomstige wijze gestegen, omdat de invoering van het gezondheidsindexcijfer de stijging heeft afgeremd. Maar dan nog is er sprake van een stijging van om en bij de tien procent.

Wie vandaag tien procent meer verdient dan zeven jaar geleden, is dus (inflatie-gezuiverd) geen frank rijker geworden. Toch betaalt hij meer belasting. Door het gebrek aan indexering van de schijven van het belastingtarief komt zijn belastbaar inkomen immers langzaam maar zeker in hogere schijven terecht.

BELASTINGVRIJ.

Welke bedragen worden nog wel aangepast aan de evolutie van het indexcijfer? Dit is om te beginnen het geval voor de belastingvrije som. Voor het aanslagjaar 1999 bedraagt die 206.000 frank voor een alleenstaande en 162.000 frank voor wie gehuwd is, met dien verstande dat de beide echtgenoten ieder voor zich recht hebben op deze belastingvrije som. Voor een goed begrip weze bovendien herhaald dat alleenstaanden in de fiscale betekenis van het woord, alle personen omvatten die niet gehuwd zijn (inclusief de ongehuwd samenwonenden). En dat de gehuwden in sommige gevallen ook als alleenstaanden worden beschouwd. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het jaar van het huwelijk, en – in geval van feitelijke scheiding – vanaf het jaar dat volgt op het jaar van de feitelijke scheiding.

VERHOGING.

Niet alleen de belastingvrije som wordt aangepast aan de evolutie van het indexcijfer. Ook de verhogingen van de belastingvrije som. Voor één kind ten laste bedraagt deze verhoging (voor het aanslagjaar 1999) 44.000 frank. Bij twee kinderen ten laste is dat 112.000 frank; bij drie 253.000 frank; bij vier 408.000 frank; en voor elk kind boven het vierde komt daar nog eens 156.000 frank bij.

Neem bijvoorbeeld het geval van een echtpaar met drie kinderen ten laste. Elk van beide echtgenoten heeft dan voor het aanslagjaar 1999 recht op een belastingvrije som van 162.000 frank, die bij een van hen verhoogd wordt met 253.000 frank voor de kinderen die zij ten laste hebben. De belastingvrije som van deze echtgenoot bedraagt bijgevolg 415.000 frank (162.000 + 253.000 frank).

Ook de andere verhogingen van de belastingvrije som worden aangepast aan de evolutie van het indexcijfer. Zo bijvoorbeeld de verhoging wegens het feit dat men zelf gehandicapt is (44.000 frank); of dat men een gehandicapte persoon ten laste heeft (eveneens 44.000 frank) enzovoort.

BESTAANSMIDDELEN.

Belangrijk om weten is dat ook de bedragen van de toegelaten bestaansmiddelen worden aangepast aan de evolutie van het indexcijfer.

Om fiscaal als persoon ten laste in aanmerking te komen, moet men aan verschillende voorwaarden voldoen. Een van die voorwaarden luidt, dat men in het inkomstenjaar slechts een beperkt bedrag aan bestaansmiddelen mag hebben gehad. Bezoldigingen, bijvoorbeeld, of onderhoudsgelden.

Het netto-bedrag van die bestaansmiddelen mag voor het aanslagjaar 1999 in de regel niet hoger zijn dan 75.000 frank (voor het aanslagjaar 1998 was dat 74.000 frank). Die grens geldt in het algemeen voor alle personen die als persoon ten laste in aanmerking kunnen komen (kinderen, ascendenten, zijverwanten tot en met de tweede graad enzovoort).

Voor kinderen die ten laste zijn van alleenstaanden geldt een verhoogde grens. Die bedraagt voor het aanslagjaar 1999 (inkomsten van 1998) 112.000 frank (tegenover 110.000 frank voor het vorige aanslagjaar). En als het kind (ten laste van een alleenstaande) gehandicapt is, dan geldt een nog hogere grens: 150.000 frank (tegenover 147.000 frank voor het vorige aanslagjaar).

UITSLUITING.

Welke inkomsten komen als bestaansmiddelen in aanmerking? In principe zijn dat alle inkomsten, ongeacht of zij wel of niet belastbaar zijn. Niet bijvoorbeeld de kapitalen die men uit een erfenis ontvangt. Wel de inkomsten van die kapitalen. En zoals gezegd, ook de beroepsinkomsten die men heeft, en de onderhoudsgelden die men ontvangt.

Worden uitdrukkelijk uitgesloten, de kinderbijslagen, de studiebeurzen, de overheidstegemoetkomingen die aan gehandicapten uitgekeerd worden, en de bezoldigingen die gehandicapten verdienen in een erkende beschutte werkplaats. Ook onderhoudsgelden die te laat worden betaald, worden uitdrukkelijk uitgesloten. Maar dit geldt slechts voorzover zij betaald worden na afloop van het belastbaar tijdperk (waarop zij betrekking hebben); en dan nog slechts voorzover het gaat om achterstallen waarvan het bedrag met terugwerkende kracht door de rechter is vastgesteld. De andere onderhoudsgelden tellen wel mee.

NETTO.

De inkomsten die in aanmerking komen als bestaansmiddelen, worden niet voor hun volledig bedrag in rekening gebracht. Wel tot beloop van hun netto-bedrag. Dit wil zeggen na aftrek van de kosten die men doet om de bestaansmiddelen te verkrijgen of te behouden. Bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten op 20% geraamd. Bij bezoldigingen van werknemers of bij baten van beoefenaars van vrije beroepen of andere winstgevende bezigheden, mag in ieder geval ten minste 12.000 frank in aftrek worden gebracht.

Neem bijvoorbeeld een kind dat in de loop van het jaar 80.000 frank heeft verdiend. Daarvan mag dus (bij gebrek aan bewijs van hogere kosten) 20% afgetrokken worden. Zijn netto-bestaansmiddelen bedragen bijgevolg 64.000 frank. Het blijft dus onder de algemene grens van 75.000 frank.

Ander voorbeeld: een kind van een alleenstaande belastingplichtige. bijvoorbeeld, een kind dat inwoont bij zijn uit de echt gescheiden vader of moeder. Stel dat het per maand 10.000 frank onderhoudsgelden ontvangt. Op jaarbasis is dat dus 120.000 frank. Ook hier mag 20% afgetrokken worden. Zijn netto-bestaansmiddelen bedragen bijgevolg 96.000 frank. Aangezien het kind ten laste is van een alleenstaande, valt het onder toepassing van de verhoogde grens van (voor het aanslagjaar 1999) 112.000 frank. Hij heeft dus nog een marge van 16.000 frank (112.000 – 96.000 frank).

Stel dat hetzelfde kind tijdens de vakantie een vakantiejob aanneemt. En dat die job hem 25.000 frank bruto oplevert. Het behoudt dan zijn fiscaal statuut van persoon ten laste. Van bezoldigingen van werknemers mag immers – zoals gezegd – in ieder geval 12.000 frank als kosten worden afgetrokken. Van zijn bruto-loon van 25.000 frank komt bijgevolg slechts 13.000 frank (25.000 – 12.000) als netto-bestaansmiddelen in aanmerking. Hij blijft dus onder de grens van 112.000 frank toegelaten bestaansmiddelen (96.000 netto-onderhoudsgelden + 13.000 netto-loon = 109.000 frank).

INVESTERINGSAFTREK.

Buiten de sfeer van de personenbelasting is er slechts één bedrag dat ook van jaar tot jaar wordt aangepast aan de evolutie van het indexcijfer. Dat heeft te maken met de toepassing van de investeringsaftrek. In de regel zijn vennootschappen uitgesloten van de gewone investeringsaftrek. Maar die uitsluiting geldt niet voor de zogenaamde kmo-vennootschappen. Althans niet ten aanzien van een eerste schijf van 200.000.000 frank investeringen (per jaar). Het is dit cijfer dat ook jaarlijks wordt aangepast aan de evolutie van het indexcijfer. Voor het aanslagjaar 1999 bedraagt het aldus 249.460.000 frank.

Waarom dat cijfer wél wordt aangepast, en bijvoorbeeld de belastingvermindering van gepensioneerden en werklozen niet? Waarschijnlijk omdat het eerste de Schatkist nauwelijks iets kost. Hoeveel kmo’s investeren immers per jaar voor meer dan 200 miljoen frank?

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content