DE INVESTERINGSFABEL
Wie blijft vertellen dat de bedrijven in België onvoldoende investeren, is gewoon van slechte wil.
De Belgische ondernemingen investeren te weinig.” Die uitspraak hoorden we de voorbije maanden zowel van de vakbonden, de gouverneur van de Nationale Bank als van diverse, vooral socialistische ministers. De aantijging van het investeringstekort ging intussen al zo vaak over de lippen dat ze de evidentie zelve lijkt.
Op het gemiddelde. Maar zoals wel vaker gebeurt, behoort ook deze evidentie tot het rijk der fabels. Bijgaande grafiek zet de investeringsinspanningen van de ondernemingen over de voorbije tien jaar in reliëf. Als procent van het bruto binnenlands product (bbp) bedroeg volgens het jaarverslag van de Nationale Bank de kapitaalvorming voor de ondernemingen tussen 1996 en 2005 gemiddeld 12,6 % van het bbp. De sterke investeringsneiging tussen 1997 en 2001 krikte dit gemiddelde stevig op. In de voorgaande periode van tien jaar – tussen 1986 en 1995 – waren de bedrijfsinvesteringen dan weer gemiddeld goed voor ‘slechts’ 10,8 % van het bbp.
Tussen 2002 en 2004 doken de ondernemingsinvesteringen onder het gemiddelde van 12,6 % van de periode 1996-2005. Als je weet wat er in die periode allemaal gebeurde – denk maar aan de crash van de aandelenbeurzen, 9/11, de voortdurende terroristische dreiging en de invasie in Irak – valt die terugval nog best te begrijpen. Overigens zette de relatieve investeringsterugval zich in nagenoeg het hele Westen door. Merk wel op dat ook in deze somberder jaren de investeringen nog altijd boven het gemiddelde van de periode 1986-1995 bleven. In 2005 steeg het investeringstempo weer naar 12,6 % van het bbp, exact het gemiddelde van het voorbije decennium.
Stockopbouw bij bedrijven. Wie deze cijfers onder ogen krijgt, heeft eigenlijk al voldoende stof om de bewering van het investeringstekort zwaar in twijfel te trekken. De aantijging gaat echter helemaal onderuit als we de investeringen ook nog eens corrigeren voor de voorraadwijzigingen.
De economische argumenten om voorraadwijzigingen als een vorm van investering te zien, wegen zwaarder dan je bij een oppervlakkige reflectie zou vermoeden. Neem het voorbeeld van een voorraadopbouw. Meestal duidt een stockopbouw erop dat de bedrijfsleiding een forse toename van de verkoop verwacht. Vandaar dat de onderneming nu al middelen blokkeert in stock die ze op termijn te gelde zal maken. Het tijdsoverbruggende element is een duidelijk kenmerk van elke investering. Als de stockopbouw echter ongewild is (het management heeft zich gewoon zwaar vergist in de verkoopprognoses, bijvoorbeeld), zal de onderneming ofwel op de stocks moeten afschrijven, ofwel ruim haar tijd moeten nemen om de overtollige stock toch nog te slijten. Opnieuw komen de kenmerken van een investering duidelijk om de hoek piepen.
Tussen 1996 en 2005 bedroegen de bedrijfsinvesteringen – gecorrigeerd voor stockwijzingen – gemiddeld 13 % van het bbp. Na de inzinking van 2002-2003 kwamen we in 2004 al terug op dit gemiddelde en gingen er in 2005 met 13,7 % ruim over (zie grafiek). Dat laatste cijfer is – op de 14,2 % van 2000 na – zelfs het hoogste van het voorbije decennium.
Het valt op hoe vooral de jongste twee jaar de curve van de investeringen inclusief voorraadwijzigingen wegloopt van de curve exclusief voorraadwijzigingen.
Ruim één kwart van de economische groei in 2004 en ruim één derde van die in 2005 kwam rechtstreeks voort uit stockopbouw bij de ondernemingen.
De vaststelling dat de ondernemingen zeker niet ondermaats investeren, doet niets af van de vaststelling dat die ondernemingsinvesteringen misschien niet de gewenste maatschappelijke resultaten afwerpen, bijvoorbeeld inzake tewerkstelling. Maar daarvoor ligt de hoofdverantwoordelijkheid bij vakbonden en overheden.
De auteur is directeur van de denktank VKW Metena.
Johan Van Overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier