De Franse man van staal
Als er een benoeming is die heel wat mensen verrast heeft, dan is het wel die van Francis Mer – de medevoorzitter van Arcelor – op de post Financiën, Economie en Industrie in de nieuwe Franse regering van Jean-Pierre Raffarin. De nieuwe heer van Bercy verlaat tot ieders verbazing de hoogste regionen bij de wereldleider op de staalmarkt, om zich bij de regeringsploeg te voegen die crisismanager moet spelen voor de Franse democratie, in afwachting van de komende parlementsverkiezingen.
Het is niet de eerste keer dat Frankrijk Mer als brandweerman van dienst te hulp roept. In 1986 deed Edouard Balladur een beroep op hem om het lot in handen te nemen van de nieuwe Franse staalreus Usinor-Sacilor. Aan het hoofd van Saint-Gobain was er nochtans geen betere dan Francis Mer… Dat nam niet weg dat hij, door die opdracht te aanvaarden, in zekere zin een ‘ja voor Frankrijk’ uitsprak. Francis Mer past dan ook in het rijtje van de Grote Dienaars van de Staat. Hij is niet het type om de moeilijkheden die hij ontmoet te ontwijken, een man voor wie het collectieve belang primeert op het persoonlijke. Zodra hij aan het roer stond van die pakketboot die aan alle kanten water maakte, herstructureerde Mer de onderneming van onder tot boven. Hij maakte vrij snel van het ten dode opgeschreven Usinor-Sacilor een ware oorlogsmachine, die met brio de uitdaging van de galopperende mondialisering van de economie aankon.
Het komt niet veel voor dat een bedrijfsleider bijna verafgood wordt door de vakbonden. Of dat hem hulde gebracht wordt in een communistisch dagblad als L’Humanité, vooral als hij het verlies van tienduizenden arbeidsplaatsen op zijn passief heeft staan. Dat is nochtans precies wat Mer overkwam. Naast erkenning voor het feit dat hij erin geslaagd is het Arcelor-imperium uit te bouwen, loven de vakbonden hem om zijn rechtlijnigheid, zijn ethische opstelling en zijn vooruitziende geest. Maar bovenal appreciëren ze zijn voortdurende bekommernis voor de sociale gevolgen van alle belangrijke beslissingen die hij moet nemen. Bij Usinor creëerde hij alvast een sfeer waarin sociale vindingrijkheid de leidraad vormde wanneer hele drommen staalarbeiders moesten afvloeien. Vaak kon hij de vakbonden – en daarmee ook links – voor zich winnen door standpunten van de Medef (het Frans patronaat) te hekelen, omdat hij die te bot vond. Zo stelde hij de tastbare gevolgen van de ongenaakbare return on equity krachtig aan de kaak. “De arbeiders mogen niet de eersten zijn om de kosten van een prijsdaling op de markt te dragen!” zei hij ooit tegen een zaal met honderden onthutste bedrijfsleiders.
Francis Mer wordt weliswaar gezien als een emblematisch figuur van het Franse patronaat, maar dat heeft hem nooit tegengehouden om af en toe een artikel samen met Nicole Nottat te ondertekenen, het gezicht van de vakbond CFDT. Als deze man zich ooit kandidaat zou stellen voor de verkiezingen, zou hij op stemmen kunnen rekenen van een opvallend breed publiek. Uiteraard onder de werkgevers (zijn natuurlijke habitat) en in arbeiderskringen, die met hem een veel geloofwaardiger proteststem tegen ‘pluralistisch links’ zouden hebben dan met hun keuze voor extremistische partijen. Maar ook in de verste uithoeken van landelijk Frankrijk, die nog steeds doordrongen zijn van de christelijke tradities. Mer is immers een van de zeldzame patrons die openlijk uitkomt voor zijn religieuze overtuiging.
Mer zou zich op zijn 63ste rustig kunnen laten uitbollen om op zijn lauweren te gaan rusten. Niets daarvan. Zijn functie als medevoorzitter van Arcelor was al allesbehalve een erepostje. Onlangs nog onderhandelde hij als een ware Europese commissaris met de hoogste Amerikaanse autoriteiten. De vinnige manier waarop hij dat deed, stak een hart onder de riem van de aandeelhouders, het management en het personeel van Arcelor. Die waren door de recente protectionistische staalpolitiek van de regering- Bush het noorden wat kwijtgeraakt. Ook in Bercy, het hoofdkwartier van het ministerie van Economische Zaken, zullen ze vlug beseffen dat hij de juiste man op de juiste plaats is.
Het ligt nochtans niet in de traditie van de Vijfde Republiek om haar toevlucht te nemen tot ‘burgers’ of bedrijfsleiders. René Monory en Raymond Barre waren een paar illustere voorbeelden. De oudgedienden van de ENA houden zich best klaar. Francis Mer is van het type dat een frisse, dynamische en efficiënte wind kan doen waaien doorheen de citadel, de toren van Babel die Bercy is. Als hij ook na de komende parlementsverkiezingen zijn ministerportefeuille behoudt, dan zou Mer velen kunnen verbazen – ook buiten de Franse grenzen. Wanneer het over de mondialisering gaat, zal hij zonder omwegen Frankrijk zijn credo opleggen: een beleid waarin de toenemende mondialisering van de economie een onontkoombare realiteit vormt. In plaats van ze tegen te werken, zal hij er alles aan doen om ze in goede banen te leiden, met gemeenschappelijke regels en met de Europese Unie als vehikel.
Jean-Marc Damry [{ssquf}]
Hoe vaak gebeurt het dat een bedrijfsleider bijna verafgood wordt door de vakbonden, ook al heeft hij tienduizenden banen geschrapt?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier