De fiscale afrekening van paars-groen
Vier jaar heeft het paars-groene kabinet gehad om zijn stempel te drukken op de Belgische fiscaliteit. Wat heeft de regering-Verhofstadt bereikt? Wat worden de hete hangijzers voor het volgende kabinet? Trends vuurt vijf stellingen af op zes fiscale topspecialisten.
In de eindspurt naar de verkiezingen van komende zondag bekogelen de politieke partijen elkaar met verwijten van niet-ingeloste verwachtingen en loze beloftes. Het jongste jaarverslag van de Nationale Bank (NBB) is alvast duidelijk: ondanks verscheidene tariefverlagingen blijft de (para-) fiscale druk tegenover het bruto binnenlands product (BBP) op 45 % hangen. In vergelijking met onze buurlanden schrikken onze hoge socialezekerheidsbijdragen de buitenlandse investeerders nog altijd af. Een bijkomende verlaging van de loonkosten lijkt onontkoombaar om competitief te kunnen blijven.
Niets dan kommer en kwel? Neen. Belastingspecialisten beschouwen het afgelopen beleid van paars-groen als een eerste stap in de goede richting. Trends confronteerde zes topfiscalisten met vijf hete hangijzers van de vorige én van de volgende regering.
1. Een verdere daling van de vennootschaps-belasting tot 30 % is onontbeerlijk
FRANK DIERCKX (PRICEWATERHOUSECOOPERS). “Na de Europese golf van fiscale steunmaatregelen – zoals onze coördinatiecentra – is nu duidelijk een periode aangebroken van belastingverlagingen, gekoppeld aan een vermindering van de aftrekposten. Met ons huidige vennootschapstarief van 33,99 % zitten we in de middenmoot. Om echt competitief te worden, is een verdere daling tot net onder de 30 % noodzakelijk. Dan zouden we ons op een derde plaats nestelen, na Ierland en Scandinavië.”
BERNARD PEETERS (TIBERGHIEN ADVOCATEN). “Enig realisme is hier toch op zijn plaats. Gezien de huidige staatsschuld kan België zich zo’n spectaculaire daling budgettair niet veroorloven. Maar met die 33,99 % had de regering ook geen keuze. In alle lidstaten vonden belastingverlagingen plaats. Als ons land zijn concurrentiepositie enigszins wou beschermen, móést het tarief wel naar beneden, willen of niet. Dat realisme mis ik bij sommige politici, die nog altijd menen dat zo’n tariefverlaging niet echt nodig was. De overige maatregelen spreken het bedrijfsleven veel minder aan, denk ik. Niet zelden omdat ze te complex en te weinig transparant zijn.”
JAN ROELS (DELOITTE & TOUCHE). “In een internationale context is het belangrijk dat de Belgische belastingvoet onder het Europese gemiddelde én onder het Amerikaanse tarief van 35 % ligt. Buitenlandse inkomstenbelastingen zijn verrekenbaar in de Verenigde Staten, maar nooit méér dan wat daar verschuldigd zou zijn. Vandaar dat ons nieuwe tarief van 33,99 % tegemoetkomt aan de wensen van Amerikaanse investeerders en het management van hun Belgische dochters of filialen. Sommige andere landen stellen zelfs buitenlandse dividenden vrij, zodat de Belgische belasting de eindbelasting wordt. Blijven nog Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk, die tarieven van 28 % tot 30 % hanteren. Bovendien beschikken die landen ook over holdingregimes die vergelijkbaar zijn met ons stelsel. België heeft er dus alle belang bij om binnen de strenge Europese concurrentieregels het tarief laag te houden en zelfs nog te verlagen.
“Maar de belastinggraad maakt maar een deel uit van de berekeningen van de return on investment bij nieuwe of uitbreidingsinvesteringen. Andere elementen, zoals de loonkosten, zijn vaak even belangrijk in de eindafrekening. De mogelijkheid van continue arbeid en de verbonden meerkosten van overuren, bijvoorbeeld. Daar moet in de toekomst meer aandacht aan worden besteed.”
AXEL HAELTERMAN (FRESHFIELDS). “Natuurlijk oogt een nominaal tarief van 33,99 % beter dan 40,17 %. Maar mijn ervaring is dat de keuze van internationale ondernemingen voor een vestiging of joint venture in België meestal gebaseerd is op niet-fiscale overwegingen – met uitzondering van het taxatieregime voor buitenlandse kaderleden.”
2. De verlaging van de vennootschaps-belasting discrimineert de grote bedrijven
DIERCKX. “KMO’s profiteren veel meer van de tariefverlaging dan de grote bedrijven, die veel sterker onder de corrigerende maatregelen lijden. Je kunt je terecht afvragen of dat geen discriminatie is. Ook treffen de compensaties sommige industriesectoren meer dan andere, wat de kans op concurrentievervalsing verhoogt.
“Het ontbreken van incentives ( nvdr – stimulerende maatregelen) voor multinationals heeft ook een gevaarlijke keerzijde. Ondernemingen krijgen onvoldoende draagvlak om te groeien. België is en blijft een KMO-land. Het gevaar bestaat dus dat steeds meer bedrijven in buitenlandse handen zullen vallen. Als die trend zich doorzet, zullen belangrijke beslissingscentra België verlaten, wat zeker een negatief effect op onze economie heeft. Dat wordt bevestigd door een rapport van het Vlaams Economisch Verbond ( VEV) van vorige maand, waaruit blijkt dat ondernemingen in 2001 voor een (geconsolideerde) winst van 20,1 miljard euro 25,7 miljard euro belasting hebben betaald. Die discrepantie komt vermoedelijk voort uit het feit dat sommige ondernemingen in een groep verlies boeken, terwijl andere bedrijven van dezelfde groep winst maken zonder dat hierbij de mogelijkheid wordt geboden om de winsten tegen de verliezen af te zetten ( nvdr – fiscale consolidatie). Aangezien onze buurlanden dergelijke maatregelen wél kennen, lijken we gedoemd om ze meer en meer te kopiëren.”
3. De nieuwe rulings worden gekelderd door de starre administratie
IVO ONKELINCX (LINKLATERS DE BANDT). “In tegenstelling tot de vroegere fragmentarische bepalingen is het nieuwe systeem van voorafgaande beslissingen heel ruim opgevat. Elke belastingplichtige kan een aanvraag indienen voor een voorafgaand akkoord met betrekking tot elke federale belastingwet. Dat is ongetwijfeld een pluspunt. Het nieuwe systeem past in het streven naar een grotere samenwerking tussen de administratie en de belastingplichtigen om geschillen te voorkomen, een grotere fiscale rechtszekerheid te bieden en een gunstig investeringsklimaat te scheppen.
“Het succes van dat ambitieuze project zal in grote mate afhangen van de kwaliteit en de snelheid van de rulings (nvdr – voorafgaande overeenkomsten met de fiscus over de te betalen belasting op bepaalde transacties). Het is nog te vroeg voor een evaluatie in de praktijk. Voor zover wij weten, werden er nog geen voorafgaande beslissingen volgens de nieuwe procedure genomen. Wel valt te vrezen dat de rulings niet binnen de vooropgezette termijn van drie maanden verstrekt zullen worden. Toch verwachten we dat de administratie zich ook in de toekomst beginselvast maar coöperatief zal opstellen. In dat verband wordt niet getwijfeld aan de goede bedoelingen van de fiscus om van de nieuwe rulingpraktijk een succes te maken.”
HAELTERMAN. “De invoering van een nieuwe rulingpraktijk zal een veel groter effect hebben dan de verlaging van de vennootschapsbelasting. De eerste ervaringen zijn heel positief. De administratie is bereikbaarder geworden – per e-mail – en doet een wezenlijke inspanning om het stelsel te doen slagen. Jammer genoeg heeft de minister nog altijd niet voor de nodige ondersteuning gezorgd. De uitbouw van een verruimde dienst en van de beloofde decentralisering is bijzonder dringend.”
DIERCKX. “Bovendien zou de administratie er goed aan doen naar buitenlandse voorbeelden te kijken om de flexibiliteit van het systeem te verbeteren. Zo willen sommige bedrijven geen Belgische rulings afsluiten omdat die overeenkomsten alleen vooruitkijken en de aanslagen voor de afgelopen jaren open laten liggen. In de VS en Frankrijk is het bijvoorbeeld mogelijk om voor interne verrekeningen binnen de groep ( nvdr – transfer pricing) het verleden af te dekken. Soms voegen ze zelfs bepaalde parameters toe om bij wijziging van de feitelijke omstandigheden in een automatische aanpassing te voorzien. Onze rulings lijken vooral op het binnenland gericht te zijn, terwijl de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) veeleer multilaterale overeenkomsten voorstaat.”
ROELS. “Van een strakke houding lijkt mij geen sprake te zijn. Bij een ruling was en is direct contact tussen de administratie en de Belgische of buitenlandse investeerder mogelijk. Die bereidwilligheid heeft veel kandidaten doen beslissen om ons land op hun shortlist te zetten – een eerste vereiste – en uiteindelijk zelfs voor België als vestigingplaats te kiezen. Een goed wettelijk kader voor rulings kan die trend alleen maar bevorderen.”
4. De BTW in de horeca moet omlaag en de aftrek van restaurantkosten moet weer naar 100 % worden gebracht
HAELTERMAN. “Die strikt horecagerichte maatregelen lijken vrij duur, en het is zeer de vraag of ze het bestedingsgedrag van de klanten zullen beïnvloeden.”
DIERCKX. “In vergelijking met onze buurlanden hebben we heel hoge BTW-tarieven voor de horeca. Daarom vind ik een tariefverlaging wel zinvol om de vraag aan te zwengelen. Ook de beperking op de restaurantkosten lijkt achterhaald. België heeft die maatregel ingevoerd toen die al in andere landen bestond. Maar zij hebben de beperking ondertussen afgeschaft. Waarom zouden wij dat dan ook niet doen?
“Bovendien stel ik mij vragen bij de ethische en de fiscaal-technische achtergrond van zo’n maatregel. Ofwel is de uitgave een kost met de bedoeling belastbare inkomsten te verkrijgen en dan is er geen reden om dat bedrag niet aftrekbaar te maken. Ofwel is dat niet het geval en lijkt de kost gewoon niet aftrekbaar. Een maatregel waarbij een bepaald deel van de kosten niet aftrekbaar is omdat de overheid niet zou kunnen nagaan of en hoeveel er van die kosten niet professioneel zijn, lijkt niet aanvaardbaar. Hetzelfde geldt in wezen ook voor de beperking op autokosten.”
PEETERS. “De verlaging van de BTW in de horeca is zeker toe te juichen. Horeca behoort nu eenmaal – zeker wat de Belgen betreft – tot de dagelijkse basisbehoeften en die moet je niet aan een te zwaar BTW-tarief onderwerpen. Ook over de volledige aftrekbaarheid van de restaurantkosten kan ik alleen maar enthousiast zijn. Als gevolg van de Reaganomics in de tweede helft van de jaren tachtig kwam internationaal een beweging op gang om het tarief te verlagen, maar de belastbare grondslag te verbreden. Dat gebeurde voornamelijk door bepaalde kosten als niet meer aftrekbaar te beschouwen. Die beweging zet zich vandaag helaas nog altijd door, en dat is economisch niet goed te praten. Als een bedrijf nuttige of noodzakelijke kosten maakt, dan mag het er terecht van uitgaan dat ze aftrekbaar zijn. Een ondernemer gaat op het eind van het jaar immers uit van zijn nettowinst en niet van zijn (semi-) brutowinst. Belast worden op een winst die men niet gemaakt heeft, is als principe verwerpelijk. Vraag is of door de horecakosten volledig aftrekbaar te maken de deur niet opengezet wordt voor misbruiken. Dat is dan weer een kwestie van controle.”
5. De overheid moet in de strijd tegen de fiscale fraude een beroep doen op privé-fiscalisten
HAELTERMAN. “Dat idee doet me denken aan de tollenaarbenadering. Het maakt me achterdochtig. Je moet een onderscheid maken tussen de inspanningen op het niveau van de Vlaamse regering om de feitelijke inning van de belastingen efficiënt te maken met hulp van de privé en de taak van de overheid om de naleving van de belastingwetten af te dwingen.”
DIERCKX. “Het is in eerste instantie een politieke beslissing. Het lijkt me twijfelachtig of dit een correcte oplossing is, aangezien fiscaliteit van ‘openbare orde’ is en het hier in essentie dus om een van de taken van de overheid gaat. Gezien het sanctionerende karakter kun je je afvragen of iemand van buiten de overheid hier überhaupt wel bevoegd voor kan zijn.”
PEETERS. “Ik vind het ook geen goede zaak. Belastingen heffen is een core business van de overheid, en die moet je niet uitbesteden aan privé-ondernemingen. Het zou trouwens een impliciete bevestiging zijn dat de overheid niet langer in staat is om tegen een aanvaardbare kost zijn belastingheffende bevoegdheid uit te oefenen.
“Volgens mij ligt de oplossing in een echte vereenvoudiging van de fiscale wetgeving, waardoor ambtenaren niet om de haverklap nieuwe wetgeving moeten instuderen en tijd stoppen in bepalingen die in de praktijk erg moeilijk controleerbaar zijn. De opleiding van de ambtenaren moet nog beter, inclusief hun realiteitszin, en de middelen moeten efficiënter ter beschikking worden gesteld.”
Eric Pompen
“België blijft een KMO- land, waar grote bedrijven fiscaal worden gediscrimineerd. Het gevaar bestaat dus dat steeds meer bedrijven in buitenlandse handen zullen vallen.”
“Het valt te vrezen dat de rulings niet binnen de vooropgezette termijn van drie maanden verstrekt zullen worden. Maar we verwachten dat de administratie zich coöperatief zal opstellen.”
“Belastingen heffen is een core business van de overheid en die moet je niet uitbesteden aan privé-ondernemingen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier