DE FABEL VAN LAFONTAINE

Het was een kort verhaaltje met een verrassend einde, de ministeriële carrière van Oskar Lafontaine. Een merkwaardige fabel ook, want zelden viel een Europees toppoliticus zo snel en grondig van zijn sokkel als de minister van Financiën (en van nog enkele andere departementen) binnen de rood-groene Duitse bondsregering van kanselier Gerhard Schröder.

Lafontaine trachtte vorm te geven aan een links-keynesiaans beleid, iets wat hem vooral door het Duitse bedrijfsleven niet in dank werd afgenomen. Maar ook de Europese Centrale Bank ( ECB) en veel van zijn collega-ministers konden het niet echt vinden met deze man.

Zeker is dat het opstappen van Lafontaine verstrekkende gevolgen zal hebben voor de toekomst van de eurozone. De Economische en Monetaire Unie (EMU) is immers maar de eerste stap in een lang proces waarbij het Europese economische landschap grondig zal worden hertekend. Dat landschap kan evolueren in twee richtingen, die we makkelijkheidshalve samenvatten onder de begrippen markt en kartel.

De combinatie van een eenheidsmarkt met een monetaire unie (devaluaties zijn uitgesloten) leidt tot meer concurrentie. Als men de marktkrachten hun werk laat doen, gaan we een lange periode tegemoet van herstructureringen en vernieuwing. Maar die zullen uiteindelijk leiden tot meer welvaart. De marktgeleide herstructureringen zullen ongetwijfeld het klassieke West-Europese arbeidsmarktmodel grondig op zijn kop zetten. Net zoals in Amerika zullen meer flexibiliteit en mobiliteit er belangrijke onderdelen van worden.

En dat doet velen gruwelen. Onder hen ook Oskar Lafontaine, die zich had voorgenomen om dat marktmodel niet zomaar zijn gang te laten gaan. De voormalige Duitse minister trachtte vanaf dag één van zijn ambtsperiode met vooral Franse en Italiaanse socialisten een regeringskartel te vormen dat coördinatie van zoveel mogelijk aspecten van het economisch beleid hoog in het vaandel droeg. Kartelvorming als alternatief voor de marktgestuwde veranderingen – dat was de boodschap die Lafontaine trachtte over te brengen op zijn collega’s. In die zin had hij voor een historische wending in het Europese eenwordingsproces kunnen zorgen.

Dat Lafontaine hierin niet is geslaagd, heeft vooral te maken met de houding van zijn Franse collega Dominique Strauss-Kahn. Ook die heeft het vandaag moeilijk om zich binnen de regering van Lionel Jospin te handhaven. Maar dat heeft paradoxaal genoeg alles te maken met het feit dat hij het echt linkse kamp in de regering – Martine Aubry en de communisten – niet wil volgen. Strauss-Kahn toont wel sympathie voor deze denkpistes, maar wil als centrumfiguur én pragmaticus lang niet zo ver gaan als Lafontaine.

Men zou zich natuurlijk de vraag kunnen stellen of het dan niet voor de hand ligt dat de euroregeringen hun beleid op elkaar afstemmen. Het antwoord hierop is ‘neen’, en wel om de eenvoudige reden dat de elementen die maken dat een kartelvorming onder bedrijven tot nadelige welvaartseffecten leidt voor de gemeenschap ook van toepassing zijn op regeringen. Wie niet inziet dat beleidscoördinatie onvermijdelijk leidt tot het bevoordelen van één groep in de maatschappij ten koste van een andere – met uiteindelijk een kleinere welvaartskoek voor iedereen – heeft niet veel begrepen van de naoorlogse economische geschiedenis. Op langere termijn wegen de maatschappelijke voordelen van concurrentie tussen landen op het vlak van fiscaliteit en regelgeving ruimschoots op tegen de nadelen.

Voor velen rijst naar aanleiding van het vertrek van Oskar Lafontaine de vraag of de ECB nu de kortetermijnrentevoeten verder zal verlagen. Zekerheid heeft men ter zake nooit, maar steeds meer tekenen wijzen erop dat het belang van deze rente-evolutie te hoog wordt ingeschat. We geven er drie.

Ten eerste, zorgenkind bij uitstek van de Europese economie is de industrie. Woordvoerders van die industrie relativeren sterk het heilzame effect van lagere kortetermijnrentes, en hechten des te meer belang aan de afzwakking van de euro tegenover de dollar. Dit laatste biedt veel meer soelaas dan lagere rentevoeten.

Ten tweede, in heel de eurozone neemt de kredietverlening aan de privé-sector jaarlijks met bijna 10% toe. Hieruit valt niet direct een noodzaak tot verdere monetaire versoepeling af te leiden.

Ten derde, als de ECB de rente momenteel niét laat dalen, houdt ze een belangrijk wapen achter de hand dat later nog wel eens van nut zou kunnen zijn. Stel bijvoorbeeld dat er toch een belangrijke correctie op de Amerikaanse aandelenbeurzen komt. Die zou nagenoeg zeker de dollar fors onder druk zetten. Op dat moment zou de ECB dan met een gevoelige rentedaling kunnen uitpakken.

Intussen zullen we met zijn allen beter af zijn als de markt haar werk kan doen, en niet het kartel.

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content