De eieren van de spin

Londen is stilaan klaar om de échte eeuwwisseling te vieren. Na de Millennium Dome en het London Eye werd onlangs het nieuwe museum, Tate Modern, geopend. De grootste stad van Europa heeft haar inhaalbeweging ten opzichte van Parijs voltooid en manifesteert zich weer nadrukkelijk als eerste stad van Europa.

Donder en bliksem hangen boven de Theems en verhinderen het London Eye rond te draaien. Het gigantische rad met zijn vliegende schotels in glas blijft er onberoerd bijstaan, terwijl honderden mensen hun boarding pass weer inruilen aan de check in van de luchtvaartmaatschappij British Airways die het rad runt. Niet alleen Japanse en andere toeristen, maar vooral de Londenaars zelf, willen hun stad bekijken vanuit het 136 meter hoge wiel. Het Golden Eye mag dan even commercieel zijn opgevat als de Millennium Dome, het succes is er niet minder om. De merchandising, die zoals vele onsmakelijke dingen uit Amerika is overgewaaid, komt ons soms de strot uit. Je kan geen restaurant binnenstappen of er worden T-shirts en boxershorts verkocht.

Idem dito voor het nieuwe museum waar Londen al zo lang zit op te wachten, Tate Modern. De inkom is gratis, de verkoop van soms nuttige maar meestal nutteloze gadgets moeten de kunsttempel in leven houden. L’art pour l’art is ver weg. Hedendaagse kunst moet meedraaien in de carrousel van geldopbrengst en commercie. Sine qua non. De tijd dat een geniaal kunstenaar als Van Gogh bij leven en welzijn (?) één werk verkocht voor een habbekrats, ligt ver achter de rug. Hedendaagse kunst kan nauwelijks nog choqueren, tenzij bij overmatig gebruik van gedroogde ham in een stedelijke context. De nieuwste kunstuitingen krijgen zelfs de kans niet meer zich buiten het officiële circuit te ontwikkelen. Ze worden meteen ingekapseld in de commerciële sfeer van musea en galeries. Vroeg of laat moet dit verstikkend werken voor de creatieve geest. Kunst wordt ontdaan van zijn intellectuele inhoud, wordt uitgehold tot men alleen kolder overhoudt die gretig wordt geconsumeerd door het lege televisiemedium. Misschien zal juist hierin de grote decadentie van dit fin-de-siècle tevoorschijn komen: het uithollen van kunst, van filosofie, van godsdienst, van traditie, van politiek tot een spel van marketing en anekdotiek.

Laten we ons echter concentreren op het gebouw en de kunst die Tate Modern herbergt. Een groot kunstenaar herkent men aan één meesterwerk, niet aan honderd middelmatige werken. Als dit ook voor een museum geldt, dan is Tate Modern tot het einde van deze eeuw, 31 december 2000 om precies te zijn, een groot museum. Dat éne meesterwerk is Maman van de bejaarde Frans-Amerikaanse kunstenares Louise Bourgeois (89). Maman is een enorme moederspin in staal, negen meter hoog, de poten gespreid over een diameter van tien meter. In haar hoog opgeschoten stalen lichaam, de spinnenkop zeg maar, draagt ze haar eieren van wit marmer. De reusachtige spin is opgesteld in de giganteske Turbine Hall, de vroegere krachtcentrale, 155 meter lang en 35 meter hoog. De machines werden verwijderd, de hal werd helemaal ontmanteld. Die uitgezuiverde ruimte wordt nu dus beheerst door de spin van Louise Bourgeois, die het kwaad in zich draagt, maar ook het prille leven. Een symbool van deze tijd… tot stand gekomen dankzij de sponsoring van Unilever. Hopelijk kan Tate Modern voldoende T-shirts verkopen om het meesterwerk, dat dus tot het einde van het jaar wordt tentoongesteld, definitief aan te kopen.

Artistieke chaos

Maman maakt deel uit van een reeks van vier sculpturen. De overige drie zijn hoge torens in staal met wenteltrappen waar de bezoekers één voor één kunnen inklimmen. Ze worden er geconfronteerd met beelden die verwijzen naar de kindertijd en … met zichzelf door de opstelling van spiegels.

De tentoonstelling van Louise Bourgeois overdondert en overweldigt de bezoekers. Maar ze krijgt niet altijd een vervolg in de rest van het museum. Er zijn zeker interessante werken te zien, maar de samenhang is vaak zoek. Als het echter de bedoeling was de artistieke chaos van de 20ste eeuw weer te geven, dan is dit zeker gelukt. Naast boeiende hedendaagse kunstprojecten heeft men alle 20ste-eeuwse buitenlandse werken uit de ‘klassieke’ Tate Gallery weggehaald om ze in het nieuwe museum onder te brengen. Van Tony Cragg naar Pierre Bonnard; van Richard Long naar de waterlelies van Monet – het zijn moeilijke sprongen. De chronologie, die een evolutie in techniek en gedachtengang zichtbaar zou maken, ontbreekt. Men heeft systematisch gekozen voor de confrontatie. Twee Belgische kunstwerken laten zich in deze chaos opmerken: L’Annonciation uit 1930 van René Magritte en één van de beroemde mosselpotten van Marcel Broodthaers.

De rusteloze opbouw en de intellectuele verwarring die daaruit voortspruit, neemt soms de aandacht weg van het gebouw dat zich zo ontluikend heeft geopend in de indrukwekkende Turbine Hall. Bovendien hebben de Zwitserse architecten Herzog & de Meuron zichzelf volkomen weggecijferd. Op een geniale wijze hebben zij het industriële pand ontbloot tot er alleen maar ruimte overbleef die uitnodigt tot denken. De vergelijking met een kathedraal is niet uit de lucht gegrepen. De enorme schoorsteen is als een toren zonder klokken. De klokken die de aandacht moeten trekken zijn de kunstwerken van Dalí, Duchamp, Giacometti, Matisse, Mondriaan, Picasso, Pollock, Rothko en Warhol.

Maar wat blijft er nog over in de oude Tate Gallery, voortaan Tate Britain? Daar wordt voortaan Britse kunst van het jaar 1500 tot vandaag tentoongesteld. En dat was tenslotte ook de bedoeling toen Henry Tate in 1897 de National Gallery of British Art stichtte, later genoemd naar haar illustere stichter.

HENK VANNIEUWENHOVE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content