De Duitse lonen moeten stijgen
De Duitse vakbonden vinden voor hun looneisen een ongewone bondgenoot in de Bundesbank. De monetaire waakhond vindt de inflatievoet te laag. Daarom moeten de lonen forser stijgen dan tot nu toe het geval was.
De vergadering die op 26 juni in Berlijn plaatsvond, stond nergens aangekondigd, maar dat maakte ze niet minder opmerkelijk. De discrete bijeenkomst van een achtkoppige delegatie van de Duitse Bundesbank, geleid door haar hoofdeconoom, en de Duitse syndicale bonzen van de Deutsche Gewerkschaftsbund (DGB) was bedoeld om het wederzijds begrip te bevorderen. Routinematig houden de centrale bankiers in Frankfurt contact met academici, de werkgevers en met politiek Berlijn. De relatie met de werknemersorganisaties gold echter lange tijd als onderontwikkeld. Daar moest verandering in komen.
Dus zaten de centrale bankiers op de tweede verdieping van het DGB-hoofdkwartier in Berlin-Mitte tegenover een dozijn economen, arbeidsmarkt- en cao-experts uit de afzonderlijke vakverenigingen en vertegenwoordigers van de overkoepelende organisatie. Zeven uur lang wisselden de deelnemers van gedachten over de gevolgen van het nieuwe minimumloon, de arbeidsmarkt enzovoort, kwesties die de bonden bijzonder na aan het hart liggen.
De vertegenwoordigers van de Bundesbank kwamen ook met een verrassende boodschap. Ze wilden niet alleen te weten komen hoe de bonden tot hun looneisen kwamen, ze merkten ook op dat de vakbondsfunctionarissen zich niet meer zo bescheiden moeten opstellen bij toekomstige loononderhandelingen. De ‘behoeders van de munt’ lieten verstaan dat, na jaren van loonmatiging, de tijd gekomen is om de lonen en wedden duidelijk op te trekken. Een verrassing van formaat. Jarenlang kon hun oproep tot soberheid en loonmatiging niet streng genoeg zijn. Hogere lonen wakkeren de prijzen aan, zo luidde hun mantra. Andere centrale banken mochten hun beslissingen dan wel afstemmen op het aantal werkzoekenden, de Bundesbank had maar één doel: de inflatie in toom houden.
Bang voor deflatie
De Bundesbank en haar voorzitter Jens Weidmann noemen hun pleidooi geen koerswijziging. Integendeel, de centrale bank maakt zich sterk dat ze haar argumentatie trouw blijft. Toen het slecht ging met de economie spoorde ze de vakbonden aan tot bescheidenheid. Maar nu de conjunctuur weer vlot verloopt, kunnen de lonen gerust weer stijgen. “Onze argumentatie is consistent”, zegt Jens Ulbrich, de hoofdeconoom van de Bundesbank, die eveneens deelnam aan de bijeenkomst.
Jarenlang gaven de sociale partners “met hun loonmatiging blijk van een grote verantwoordelijkheidszin”, looft Ulbrich. Daardoor werd de speelruimte groter en is het niet verwonderlijk dat de loonakkoorden tegenwoordig in Duitsland hoger uitvallen dan het gemiddelde van de eurozone. Het gaat om normale aanpassingsmechanismen in een monetaire unie, klinkt het. “Onze beoordeling als centrale bank is enkel gebaseerd op de prijsstabiliteit.”
Aan de basis van de nieuwe toegeeflijkheid van de Bundesbank liggen inderdaad dezelfde motieven als vroeger bij de oproep tot terughoudendheid: de bezorgdheid over de stabiliteit van de prijzen. In vele naoorlogse decennia had de Bundesbank af te rekenen met te hoge inflatie. Maar de jongste tijd ligt de actuele prijsstijging in Duitsland en de eurozone niet hoger, maar duidelijk lager dan de inflatievoet (2 %) waar de monetaire toezichthouders op aansturen. Ze schommelt gevaarlijk rond de nullijn en in veel Zuid-Europese landen duikt ze er zelfs onder omdat de hervormingen daar de lonen en de prijzen drukken.
Niets boezemt de centrale bankiers meer schrik in dan aanhoudend dalende prijzen. Deflatie kan de economie in een neerwaartse spiraal storten. Als de prijzen dalen, stellen mensen hun aankopen uit in de hoop dat alles nog goedkoper wordt. Met fatale gevolgen: de consumptie stort in, mensen verliezen hun werk, waardoor de vraag nog verder afglijdt en nog meer mensen hun job verliezen.
Om te vermijden dat die vicieuze cirkel op gang komt, kunnen de lonen beter wat stijgen. “Alles bij elkaar is de loonevolutie in Duitsland bepaald gematigd, gezien de gunstige conjunctuur, de lage werkloosheid en de goede vooruitzichten”, zegt hoofdeconoom Ulbrich in voorzichtig Bundesbank-Duits. Met andere woorden: er kan gerust wat bij.
De loonafspraken schommelen tussen 2,5 en 3 procent. Experts hebben berekend dat de verdelingsmarge rond 3 tot 3,25 procent ligt. Dat richtsnoer voor de loonakkoorden is gebaseerd op de som van de productiviteitstoename op middellange termijn en de inflatiedoelstelling van de centrale bank. In het verleden werd die speelruimte niet volledig benut.
2,8 miljoen werklozen
De vakbonden hebben de boodschap van de Bundesbank begrepen. “Het reële inkomen uit arbeid moet niet alleen dit jaar toenemen, die evolutie moet ook in de komende jaren doorzetten, want er is een grote achterstand”, zegt Reinhard Bispinck, het hoofd van het WSI-loonarchief van de Hans-Böckler-Stiftung, een stichting die dicht aanleunt bij de vakbonden. Terwijl de productiviteit in Duitsland tussen 2000 en 2014 met ongeveer 16 procent toenam, steeg het reële, inflatiegezuiverde looninkomen met slechts 10 procent. Slechter is het gesteld met de werkelijk uitbetaalde lonen: “Die zijn in de voorbije veertien jaar na aftrek van de inflatie helemaal niet gestegen”, zegt Bispinck.
Bispinck merkt dat de randvoorwaarden voor hogere loonovereenkomsten nu verbeterd zijn, en niet enkel door de gunstige economische evolutie. “Jarenlang werd verkondigd dat de vakbonden de tekenen des tijds niet zagen”, zegt Bispinck. “Intussen vindt de oproep om ‘de verdelingsmarge volop te gebruiken’ gewillig gehoor.”
Toch zijn er ook economen die waarschuwen dat te hoge loonafspraken de concurrentiekracht en bijgevolg arbeidsplaatsen in gevaar kunnen brengen. “Die factor mag niet onderschat worden. Er zijn nog altijd 2,8 miljoen werklozen, van wie er 800.000 een volledige werkloosheidsuitkering krijgen. Uit een algemeen economisch standpunt zouden de loonstijgingen daarom niet meer dan 3 procent mogen stijgen”, oordeelt Michael Hüther, directeur van het Institut der Deutschen Wirtschaft (IW), dat aanleunt bij de werkgevers.
Maar Hüther staat zogoed als alleen met die waarschuwing. Bij de Duitse regering kan de nieuwe loonrichtlijn van de Bundesbank op veel begrip rekenen. Zeker gezien de economische ontwikkelingen in de eurozone. Duitse ondernemingen hoeven op dit ogenblik de loonstijging niet af te remmen om hun concurrentiekracht te verhogen. Integendeel: als ze nog fitter worden, dan krijgen de crisislanden het nog moeilijker om bij te benen, vrezen de experts. Hogere lonen in Duitsland leveren dan ook een actieve bijdrage tot het herstel van de gemeenschappelijke munt, menen de euroredders in Berlijn, maar ook de Bundesbank. Met het extra geld kunnen de Duitsers zich veroorloven om goederen uit Griekenland, Italië of Portugal te kopen of om naar daar op vakantie te trekken.
Dat de raadgeving van de Bundesbank in goede aarde valt, blijkt uit de jongste loonovereenkomst voor de zowat 75.000 werknemers in de Noordwest-Duitse staalsector, die de werkgevers en IG Metall begin juli ondertekenden. In twee stappen komt er alles bij mekaar 4 procent bij over de komende zeventien maanden.
DER SPIEGEL/BEWERKING: ALAIN MOUTON
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier