De complexiteit tien jaar belasten
Net voor de paasvakantie besliste de federale regering, in het kader van een zoveelste antifraudeplan, om de onderzoeks- en aanslagtermijnen te verruimen waarover de fiscus beschikt om een belasting te vestigen. Ondertussen circuleren de eerste ontwerpteksten waarmee de wetgever de verjaringstermijnen wil doen aansluiten bij wat nodig is voor de steeds complexere opdrachten van de fiscus. Tot nu bedraagt de normale termijn drie jaar. In bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld in geval van fraude, zijn er langere termijnen mogelijk. Die drie jaar zou nu tien jaar worden als het gaat om een ‘complexe’ aangifte, zelfs indien er geen fraude is.
Overwegen om de wetgeving eenvoudiger te maken, lijkt weer niet aan de orde te zijn geweest.
Termijnen voor complexe aangiften moeten dus aansluiten bij steeds complexere opdrachten. Het lijkt wel alsof de eigen luizen de overheid bijten. Maak de wetgeving zo complex mogelijk, waardoor het onderzoek complexer wordt, waardoor men niet anders kan dan de onderzoeks- en aanslagtermijnen te verlengen. Overwegen om de wetgeving eenvoudiger te maken, lijkt weer niet aan de orde te zijn geweest. U zult me niet horen beweren dat de wetgever de termijn niet van drie naar tien jaar mag brengen. Dat is een vrije beoordeling. Maar dat de verjaringstermijn voor een diefstal slechts vijf jaar bedraagt, zelfs al is het een complexe diefstal, doet toch de wenkbrauwen fronsen.
Wanneer is een aangifte complex? Dat is een subjectief begrip. Wat voor de ene complex is, is dat niet voor de andere. Vindt niet iedereen de Belgische fiscaliteit complex, waardoor de tien jaar altijd zou gelden? Blijkbaar niet. Om de subjectieve beoordeling te neutraliseren, wil de wetgever blijkbaar een limitatieve lijst van complexe aangiften opstellen. Limitatief, what’s in a name, de ervaring leert dat zulke lijstjes alleen maar langer worden, nooit korter, meestal in functie van de waan van de dag. Niet alle situaties in de lijst zullen ook effectief complex zijn. Maar, en dat is belangrijker, ik vrees dat de lijst zoals die nu voorligt de toets van het Europees recht niet zal doorstaan. En dat is een fundamenteel probleem. Twee voorbeelden om te illustreren.
Het Europees recht bepaalt dat er geen roerende voorheffing mag worden ingehouden indien een dochtervennootschap een dividend uitkeert aan haar moedervennootschap in een andere lidstaat. Die situatie zou nu gecatalogeerd worden als een complexe aangifte, waardoor de verjaringstermijn van drie naar tien jaar wordt gebracht. Keert de dochtervennootschap het dividend echter uit aan haar Belgische moedervennootschap, dan blijft de termijn drie jaar. Als dochter heb ik dus liever een Belgische moeder dan een buitenlandse. Grensoverschrijdende familiebanden worden dus nadeliger behandeld. Het vrije verkeer van kapitaal wordt ontmoedigd.
Dubbelbelastingverdragen hebben onder meer tot doel dubbele belasting te voorkomen: vermijden dat een ondernemer of een vrij beroeper met activiteiten in twee landen twee keer belasting op eenzelfde inkomen moet betalen. Neem een arts-dermatoloog met een praktijk in Vlaanderen en eentje in Nederland. Die zal in België enkel belasting moeten betalen op zijn Belgische inkomsten, en in Nederland op zijn Nederlandse inkomsten. De regering overweegt om ook in die situatie de termijn van drie naar tien jaar te brengen. De aangifte wordt als complex bestempeld, zelfs als die dat niet is. Heeft die arts-dermatoloog daarentegen een praktijk in Antwerpen en in Knokke-Heist, zal hij enkel in België belast worden en zal de verjaringstermijn beperkt blijven tot drie jaar. De arts wordt dus ontmoedigd om de grens over te steken, want dan verslechtert zijn controlesituatie. De Europees beschermde vrijheid van vestiging wordt gehinderd.
Als de ontwerpteksten goedgekeurd worden, zal het Europees Hof van Justitie nog veel werk krijgen.
De auteur is vennoot bij Tiberghien Advocaten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier