De bonusgrap
Ze valt licht te begrijpen, de blijvende maatschappelijke verontwaardiging over wat reilt en zeilt in bankenland. De moeder van alle financiële crises en de daaropvolgende recessie — de scherpste sinds de Tweede Wereldoorlog — zijn in belangrijke mate op het conto van de financiële wereld te schrijven. De meeste traditionele financiële instellingen slanken nu wel doortastend af, maar het gevoel dat er aan de top niet veel verandert, blijft acuut aanwezig. Dat gevoel bestaat zeker over de verloning van de bovenste managementlaag van die banken.
Het kan dan ook geen verwondering wekken dat wetgevers en regulatoren nogal wat aandacht besteden aan de verloningsstructuren voor de topmensen van de banken. Met zeer ruime steun van de Europese ministers van Financiën wil het Europees Parlement de bonussen van bankiers beperken tot 100 procent van het gewone jaarsalaris, en eventueel 200 procent als de aandeelhouders ermee instemmen. Dat oogt mooi en, gegeven de gigantische bonussen uit het verleden, ingrijpend. Maar niets is minder waar. Verhoog het salaris, en de bonuslimiet schuift mee op. Bovendien hebben de grote, wereldwijd vertakte financiële instellingen talloze mogelijkheden om die bonuslimiet te omzeilen.
Het grootste probleem met dit initiatief van het Europees Parlement is evenwel dat het totaal voorbijgaat aan de grond van de zaak. In principe heeft de overheid, op welk niveau ook, zich niet te bemoeien met de bonussen die in private instellingen worden uitgekeerd. Het is aan de aandeelhouders om daarover te beslissen. Als de overheid (mede-)eigenaar is van een bank, dan kan ze zich in die hoedanigheid uiteraard ook mengen in het bonusdebat in die instelling. Als wetgever kan zij de fiscaliteit op de bonussen of andersoortige vergoedingen aanpassen en verzwaren, maar met de hoogte van bonussen op zich heeft een overheid zich principieel niet te bemoeien.
Op dat principe dringt zich onmiddellijk een zeer belangrijke nuancering op. Wanneer het om systemische banken gaat, liggen de kaarten inderdaad anders. Een systemische bank is een bank die ofwel door haar omvang, ofwel door haar verregaande verstrengeling met de rest van het financieel-economische systeem — meestal een combinatie van beide elementen — een bedreiging voor de maatschappij en de economie vormt als ze botweg failliet zou gaan. Systemische banken zijn too big to fail. De overheid kan niet anders dan ingrijpen als er een faillissement dreigt voor een systemische bank. De wetenschap dat die overheidssteun impliciet en als het moet expliciet aanwezig is, beïnvloedt het gedrag van de bank, en zeker aan de top.
De aanloop naar en de afwikkeling van de financiële crisis die begon in 2007 — en vandaag nog lang niet van de baan is — heeft ons ten overvloede geleerd dat de neiging tot grotere risico-aanname in systemische banken zeer reëel aanwezig was. Draaide het goed uit, dan waren er grote winsten, stijgende aandelenkoersen en vette bonussen. Mondden de risico’s uit in grote verliezen die de bank in gevaar brachten, dan kon men terugvallen op de overheid, die hoe dan ook niet bereid was onder ogen te zien wat de gevolgen zouden zijn als ze langs de zijlijn zou blijven staan. Zeker sinds het wedervaren met Lehman Brothers ziet geen enkele beleidsverantwoordelijke het nog zitten om apathisch toe te kijken in zulke situaties.
In dat kader zijn hoge bonussen een probleem. Het gaat dan om compensaties voor hoge winsten, waarbij de risico’s die daarbij gelopen worden onvermijdelijk op de kap van de gemeenschap terechtkomen als ze fout uitdraaien. De fout van het Europees Parlement is te denken dat men die problematiek onder controle kan krijgen door bonussen te limiteren. Enkel een grondige aanpak van het enorme probleem van de systemische banken kan hier soelaas brengen. Dijkt men het gevaar van de systemische banken oordeelkundig in, dan is er ook geen enkele reden meer om direct in de bepaling van bonussen te willen interveniëren.
Als banken too big to fail zijn, zijn ze gewoon too big. Op een marktconforme manier dit probleem aanpakken, kan via hogere kapitaalverplichtingen of, meer nog, via verhoudingsgewijs stijgende kapitaalverplichtingen (hoe groter de bank, hoe hoger het percentage eigen middelen ten opzichte van het balanstotaal van de bank). Grote banken verzetten zich heftig tegen een dergelijke aanpak. Hun tegenargumenten vallen echter licht uit. Dat een moderne economie heel grote banken nodig heeft, klopt niet. De schaalvoordelen van het bankieren op grotere schaal worden snel vrij klein. Het krediet zou duurder worden, claimt men ook. Dat is gedeeltelijk waar, maar dat is een kleine prijs om te betalen in vergelijking met de miljardenrekening die aan de redding van grote systemische banken hangt.
JOHAN VAN OVERTVELDT
Als banken too big to fail zijn, zijn ze gewoon too big.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier