DE BLUNDERS VAN MARCIA
HOGE RAAD VOOR DE WERKGELEGENHEID.
De eind 1996 opgerichte Hoge Raad voor de Werkgelegenheid (HRW) zou voor de tewerkstelling moeten zijn wat de Hoge Raad voor Financiën (afdeling financieringsbehoeften) al enkele jaren is op het gebied van publieke financiën. Namelijk: een forum van specialisten die een kwalitatief dermate hoogstaand advies uitbrengen dat de regering – ongeacht welke partijen aan de macht zijn – moeilijk anders kan dan er ernstig rekening mee houden.
De HRW ging van start onder het voorzitterschap van Miet Smet (CVP). Ondervoorzitter en de persoon die de Raad de facto leidt, is echter Marcia De Wachter, de huidige vice-gouverneur van de Nationale Bank van België. Het eerste jaarverslag van de HRW, verschenen in januari 1998, droeg nadrukkelijk de signatuur van De Wachter en haar medewerkers op de Nationale Bank. De fameuze 108 miljard frank extra lastenverlaging waarmee Jean-Luc Dehaene (CVP) zwaaide, kwam uit dit rapport.
In het – zo vaak geroemde – rapport staan echter twee dermate grote blunders dat de inhoudelijke waarde van het HRW-document tot nul wordt herleid.
De eerste blunder betreft de bewering als zouden de arbeidskosten in Belgische ondernemingen niet hoger liggen dan in onze buurlanden. We gebruiken voor de toetsing hiervan exact dezelfde cijfers als deze die de HRW aanwendt, namelijk de Eurostat-gegevens van 1992 – wat op zich al merkwaardig is voor een rapport dat begin 1998 verscheen.
Tabel 1 geeft aan dat de Hoge Raad een correcte analyse gaf wat betreft de industrie. De HRW sloeg de bal echter compleet mis inzake de dienstensector, waar België tegenover het gewogen gemiddelde van de drie buurlanden met een handicap van 12% zit opgescheept. Neemt men industrie en diensten samen – binnen het geheel van de marktsector vertegenwoordigen zij respectievelijk 30% en 70% – dan blijkt de handicap, afhankelijk van de wegingsmethode, op 9% of 10% te liggen.
De tweede blunder is nog flagranter, aangezien een fout werd gemaakt tegen de elementaire regels van de rekenkunde. Om de loonwig (het verschil tussen nettoloon en totale loonkosten) terug te dringen tot het niveau van de buurlanden, zo schrijft de HRW, moeten de werkgeversbijdragen worden verlaagd met 108 miljard frank, of 3,4 procentpunt van de loonkosten. De Raad drukt hier – ten onrechte – de te leveren inspanning inzake werkgeversbijdragen uit in procent van de loonkosten, een cijfer waarin die werkgeversbijdragen al vervat zitten.
Wél correct zou zijn om het verschil van 3,4% van de loonkosten tussen België en de buurlanden om te rekenen naar een percentage op de brutoloonmassa, zijnde het cijfer waarop de werkgeversbijdragen effectief worden geheven. Tabel 2 geeft aan dat het verschil tussen België en de buurlanden dan 5,37% van de brutoloonmassa bedraagt. Op een brutoloonmassa in 1997 van 2474,5 miljard komt dit overeen met een noodzakelijke correctie van 132,8 miljard frank, of 4,18% van de loonkosten. Marcia De Wachter en de HRW onderschatten dus, als gevolg van een elementaire rekenfout, de benodigde inspanning op het vlak van de werkgeversbijdragen met 24,8 miljard (132,8 – 108).
Guy Clémer – Johan Van Overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier