De blinde muur

Sidmar-baas Norbert von Kunitzki ziet protectionisme als de enige reddingsboei voor het zwalpende Europa. Ook andere ondernemers willen, zeker nu de EMU-druk toeneemt, een protectionistische muur optrekken. Hun analyse dát of de totale chaos is nochtans fout. Een economisch beleid dat gebaseerd is op beschermende rechten is niets anders dan de uitdrukking van strikt eigenbelang.

“Vandaag is één op drie werkbekwame Belgen werkloos. Dit drama zal nog scherpere vormen aannemen als we niet snel actie ondernemen tegen de economische oorlogsverklaring van landen zoals China. Daar bouwt men gigantische fabrieken langs de kust. Daarmee willen ze níet het eigen land ontwikkelen, wél een overweldigende exportstroom creëren,” aldus Norbert von Kunitzki, gedelegeerd bestuurder en voorzitter van de raad van bestuur van staalreus Sidmar (geconsolideerde omzet in 1995 : 141 miljard frank). Von Kunitzki zetelt ook in de raad van bestuur van diverse andere maatschappijen zoals bijvoorbeeld de Bayerische Vereinsbank. De in 1934 in Luxemburg geboren von Kunitzki schreef vorig jaar het boek Europa, Quo Vadis ?, hij doceert aan de universiteit van Straatsburg en is vice-voorzitter van de Gentse Kamer van Koophandel en Nijverheid. Kortom, Norbert von Kunitzki, vlot achttalig, is niet zomaar de eerste de beste in ondernemersland.

In zijn driftig verwoorde pleidooi omtrent het almaar prangender karakter van de West-Europese sociaal-economische problematiek ziet von Kunitzki maar één haalbaar scenario : “Ons sociaal-politiek systeem zal de spanning, veroorzaakt door de torenhoge én nog steeds groeiende werkloosheid niet kunnen opvangen. Europa moet zich beschermen tegen de moordende, onrechtvaardige concurrentie uit derde landen. Daartoe is het noodzakelijk dat de Europese Monetaire Unie er zo gauw mogelijk komt. Op die manier verwerven we de politieke middelen om ons te verweren,” aldus Norbert von Kunitzki. Tussen haakjes, zo’n half jaar geleden was de Sidmar-baas nog een hevig tegenstander van diezelfde EMU.

Met dit protectionistisch pleidooi staat Norbert von Kunitzki zeker niet alleen (zie ook Tweespraak, blz. 3). In ondernemersmiddens vindt hij gretig gehoor bij onder meer de Franse autobazen Jacques Calvet ( Peugeot-Citroën) en Louis Schweitzer ( Renault). Vanuit West-Europese textielbedrijven en -federaties hoort men met de regelmaat van een klok dezelfde analyse, zoals recent nog tijdens de jaarvergadering van de Belgische kledingfederatie. Deze wat ernstiger te nemen protectionistische smeekbeden krijgen assistentie uit de eerder folkloristische hoek met figuren als de multimiljardairs Sir James Goldsmith, vandaag lid van het Europees parlement en auteur van het boek The Trap, en Ross Perot, gezakt Amerikaans presidentskandidaat en samen met Pat Choate auteur van Save Your Job, Save Our Country : Why Nafta Must Be Stopped Now ! (1993). Haalt The Trap, net als The Response het vervolgboek dat Goldsmith publiceerde als antwoord op de striemende kritiek die hij over zich heen kreeg het niveau van een goed verpakt stationsromannetje, dan komt Perots basisstelling erop neer dat Amerikaanse en Mexicaanse arbeiders mekaar in een vernietigende concurrentiespiraal naar middeleeuwse armoede zullen voeren.

EMU ALS KATALYSATOR.

Op het eerste gezicht lijkt het protectionistisch pleidooi, zeker als het ernstig wordt gebracht, niet onredelijk. Kreunend onder de helse druk van het dictaat van de Maastricht-normen, kleeft er voor de stilaan wanhopig rakende lidstaten van de Europese Unie zelfs iets aantrekkelijks aan. “We moeten ons tijdelijk achter enige bescherming terugtrekken zodat we de grote structurele problemen waarmee we kampen op een geleidelijke, sociaal aanvaardbare manier kunnen oplossen. Ik voorspel met grote zekerheid dat het enige alternatief volledige destabilisering is,” aldus Norbert von Kunitzki.

“Nonsens,” zo luidt het even korte als krachtige antwoord van Jeffrey Sachs, hoogleraar internationale economie aan de Harvard University. Tot voor een goed half jaar adviseerde Sachs de Russische regering. Zijn economisch onderzoek foscust zich momenteel op de globalisering van de wereldeconomie. “De landen van de EU kampen met de gevolgen van beleidsbeslissingen die twintig tot dertig jaar geleden werden genomen. Dat deze landen het economisch zo moeilijk hebben, heeft te maken met de loodzware fiscaliteit, de onhoudbare pensioensituatie, de rigide arbeidsmarkt enzovoort. Geen van die zaken wordt opgelost door een protectionistische muur op te trekken. Integendeel, de politici zullen dan nog meer bij de pakken blijven zitten en ook de bedrijven zullen noodzakelijke aanpassingen op de lange baan schuiven. Wie durft beweren dat protectionisme tijdelijk kan zijn en bovendien in die tussenperiode aanleiding kan geven tot serieuze ingrepen heeft niks van de geschiedenis begrepen,” zo waarschuwt Sachs.

De Harvard-econoom meent dat de budgettaire normen die het Verdrag van Maastricht vooropstelt de zaken nog hebben verslechterd. “In hun ijver om toch maar die normen te halen, gingen zo blijkt uit de cijfers de regeringen veel meer over tot belastingverhogingen dan tot ingrepen langs de uitgavenzijde. Dit is net het recept dat je moet klaarmaken om de protectionistische cocktail nog zoeter te doen smaken,” aldus Sachs die er niet de minste twijfel over heeft wat er zou gebeuren als Europa toch op de protectionistische toer zou gaan. “De wereld zal verder evolueren met Noord-Amerika en Azië als economische zwaartepunten. Europa zal temidden van veel gekakel over sociale verworvenheden compleet in de verdrukking raken,” zo besluit de Jeffrey Sachs.

WERKLOOSHEID.

Sachs versus von Kunitzki : zit hier meer achter dan het verschil in ideologie tussen een Amerikaans vrijemarkteconoom en een Europees industrieel naar Rijnland-model ? Hoe luiden de argumenten pro-protectionisme ? We vatten ze samen in drie groepen : de concurrentie uit derde landen ligt aan de basis van de Europese werkloosheid, ze leidt tot een onaanvaardbare druk op de lonen en is oneerlijk omdat, bijvoorbeeld inzake reglementering op sociaal en ecologisch vlak, de twee kampen met ongelijke wapens strijden.

Eén : werkloosheid. Vormt de concurrentie uit derdewereldlanden een belangrijke oorzaak van werkloosheid in landen als België ? Is protectionisme een oplossing voor die werkloosheid ? Neen, en dit omwille van vier redenen. Ten eerste : ook tijdens de crisis van de jaren ’30 meenden sommige economen (waaronder gedurende korte tijd ook John Maynard Keynes) én bewindvoerders de oplossing voor de werkloosheid in protectionisme te moeten zoeken. Wat daarop volgde, is zoals bekend pas echte destabilisering geworden. Ten tweede, de rigiditeit van onze arbeidsmarkt en vooral de evolutie van de loonkosten zorgen hier voor een dynamiek die ook met veel minder internationale concurrentie tewerkstellingsvernietigend zou werken. Dat het anders kan, bewijst een land als Nederland dat al jaren consequent een beleid van loonmatiging voert : tussen de jaren 1990 en 1995 groeide de Nederlandse economie met 15,1 % en steeg de tewerkstelling met 6,1 %. In dezelfde periode kende België een groei van 10,5 % en een afbouw van de tewerkstelling met 1 %. Ten derde, stellen dat onze werkloosheid op de eerste plaats met concurrentie uit derdewereldlanden te maken heeft, betekent dat men ervan uitgaat dat wij, primo, overspoeld worden met producten uit die landen en, secundo, dat de internationalisering van het productieproces de voorbije twintig jaar een gigantische vlucht heeft genomen. De cijfers van onze handelsbalans geven een omgekeerd beeld : de Bleu realiseerde in 1995 een handelssurplus van 157 miljard frank met het Aziatische continent (zie kader : Batig Saldo). Wat de globalisering van de wereldeconomie betreft, valt veel te leren uit het zopas verschenen boek Globalization in Question van de Britten Paul Hirst (Birkbeck College) en Grahame Thompson (Open University). “80 % van de wereldhandel speelt zich nog steeds af tussen de Oeso-landen. Multinationale ondernemingen spenderen nog altijd maar hooguit 25 % van hun middelen buiten hun traditionele thuislanden. De financiële openheid van Engeland en andere industrielanden was in de periode 1900-1914 nog veel groter dan nu,” aldus Thompson. Het economisch gebeuren globaliseert steeds verder, maar veel minder sensationeel dan men ons wil doen geloven. Ten vierde, het voorbeeld van de ontwikkelingslanden. In de jaren ’50 en ’60 grepen vele onder hen naar het protectionistische wapen. De argumentatie daarbij was dat zij enige bescherming nodig hadden om onder meer de interne marktrigiditeiten (monopolieposities, stroeve arbeidsmarkten…) rustig te kunnen aanpakken. Internationale economen zoals wijlen Harry Johnson (Universiteit van Chicago), Max Corden (Johns Hopkins University) en Jagdish Bhagwati (Columbia University) toonden al vrij vlug het foute van die redenering aan. Toch duurde het tot ruim in de jaren ’80 vooraleer zij bij beleidsmensen in ontwikkelingslanden gehoor kregen. Interne problemen, zoals bijvoorbeeld werkloosheid, vereisen interne oplossingen en geen vlucht vooruit in protectionisme.

Twee : de druk op de lonen. Dat er door de economische ontwikkeling in andere landen een druk wordt uitgeoefend op de mogelijke loonstijgingen in het Westen, staat buiten kijf. Maar de alarmkreet dat, als we de vrijhandel laten begaan, ons loonniveau onherroepelijk naar beneden moet tot dat van Indië of Turkije, slaat nergens op. Lonen volgen de arbeidsproductiviteit, zo toonde Stanford-econoom Paul Krugman twee jaar geleden nog eens onweerlegbaar aan in diverse artikelen in Foreign Affairs en de Harvard Business Review. Dat de Japanse industrie vandaag een loonkostenprobleem heeft en dat in de jaren ’80 de lonen in Zuid-Korea ongeveer zesmaal zo snel stegen als bij ons, zijn maar twee illustraties daarvan. Deze verhoogde koopkracht vloeit trouwens in belangrijke mate terug naar het Westen (zie de handelsbalanscijfers uit kader : Batig Saldo).

Wat het loonniveau betreft, moet ook worden aangestipt dat de verhoogde concurrentie uit derde landen aanzet tot hogere efficiëntie in het Westen. Daardoor komen ofwel betere producten, ofwel dezelfde producten tegen een lagere prijs op de markt. Bij eenzelfde of zelfs een lager nominaal loon kan toch een reële koopkrachttoename optreden. Aan deze realiteit zit ook een belangrijk herverdelingsaspect vast : de lagere inkomens verbruiken proportioneel meer van de goederen die via goedkope import op de markt komen. Wie koopt er enerzijds Italiaanse modeschoenen en Parijse haute couture en anderzijds in China geproduceerd vrijetijdsschoeisel en T-shirts van Pakistaanse origine ? De op die manier gerealiseerde welvaartsverbetering voor die lagere inkomenscategorieën is zeer reëel. Protectionisme treft hier in het Westen op de allereerste plaats de laagste inkomenscategorieën.

Drie : milieu- en arbeidsstandaarden liggen te ver uit elkaar. Landen in een verschillende fase van hun sociaal-economische ontwikkeling leggen hun prioriteiten verschillend. Het valt perfect te argumenteren waarom de westerse normen inzake bijvoorbeeld minimumlonen en arbeidstijd totaal irrelevant zijn voor landen als Thailand en Brazilië. Evengoed valt het te begrijpen dat de bezorgdheid van Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen omtrent CO2-emissies veel minder uitgesproken is dan in het Westen. Omwille van dit soort beschouwingen handel belemmeren, is zoals Jagdish Bhagwati in 1994 in The Economic Journal schreef “het openen van de doos van Pandora… een vrijgeleide voor protectionisten om steeds nieuwe redenen voor het opleggen van restricties te vinden”.

GROEPSBELANG OVERHEERST.

Geen van de argumenten die voortdurend naarvoren worden geschoven om protectionisme te rechtvaardigen, maakt met andere woorden indruk, evenmin als de historiek ervan als beleidsinstrument (zie kader : Mijnramp). Toch groeit de populariteit van protectionisme opnieuw, getuige de pleidooien van von Kunitzki & Co. Hoewel we de voorbije decennia de openlijke handelsbelemmeringen terugschroefden, grepen Europeanen, Amerikanen en Japanners nagenoeg tegelijk naar meer verholen vormen van protectionisme, de zogenoemde niet-tarifaire handelsbelemmeringen. Harvard-econoom Frederic Scherer analyseert dit vlijmscherp in zijn recent boek Competition Policies for an Integrated World Economy. Wat de Europese Unie ter zake met de vroegere Oostbloklanden doet, is, zeker tegen de achtergrond van de politieke retoriek ter zake, beschamend (zie ook Trends, 20 juli 1995).

Filip Abraham, hoogleraar internationale economie aan de KU-Leuven, geeft de aanzet tot uitleg van deze opmerkelijke fenomenen : “Geen enkel zichzelf respecterend internationaal econoom zal beweren dat iedereen beter wordt van internationale handel : bepaalde groepen in de samenleving gaan erop vooruit, andere gaan erop achteruit. Maar de theorie zowel als de empirie leert ons dat het saldo van deze twee tegengestelde tendensen nagenoeg steeds positief uitvalt.” Zijn collega Eric Buyst, gespecialiseerd in economische geschiedenis, vult aan : “Meestal levert de vrijhandel een beetje voordeel op aan heel wat mensen, terwijl hij veel kost aan een relatief kleine groep van mensen”.

Ter illustratie : als vrijhandel in textielproducten tot vernietiging van duizend arbeidsplaatsen in die sector in België leidt, zal er een heel krachtige lobby ondernemers en werknemers hand in hand ontstaan. Het nadeel dat die duizend ondervinden, voornamelijk in de vorm van inkomensverlies op korte termijn, is immers aanzienlijk. De 9.999.000 Belgen die op hun jaarlijks kledingbudget bijvoorbeeld 5000 frank kunnen besparen als gevolg van de vrijhandel zullen echter bitter weinig motivatie hebben om voor die 5000 frank te protesteren of op straat te komen als men dat bedrag via protectionisme opnieuw zou afnemen. 5000 frank per jaar is in elk van de individuele gezinsbudgetten te onbelangrijk om zich druk over te maken. Diezelfde 5000 frank, besteed aan andere producten en/of diensten, levert echter heel wat jobs in andere sectoren op.

Onze politici zijn, puur uit eigen lijfsbehoud (zie ook Focus, blz. 7), veel meer geneigd om in te gaan op het krachtig protest van een relatief kleine groep die alle redenen heeft om doortastend op te treden dan wel om te ageren in het algemeen belang. Mensen als von Kunitzki, Schweitzer en Calvet behoren tot deze specifieke groepen uiteraard ook niet toevallig uit de meer traditionele sectoren van het economisch landschap die uit weloverwogen eigenbelang pleiten voor protectionisme. “De irrelevantie van de protectionistisch boodschap wordt pas volledig duidelijk als men analyseert wie de boodschappers zijn,” aldus Frank Naert van de Universiteit Gent. Clowns als Goldsmith en Perot zien het fenomeen gewoon als een opportuniteit om zich te profileren binnen de politieke arena. Van geen van deze pleidooien blijft een geloofwaardige spaander over als men ze onder de loep neemt vanuit het standpunt van het brede algemeen belang.

JOHAN VAN OVERTVELDT

NORBERT VON KUNITZKI (SIDMAR) Europa moet zich beschermen tegen de moordende, onrechtvaardige concurrentie uit derde landen. Daartoe is het noodzakelijk dat de Europese Monetaire Unie er zo gauw mogelijk komt.

JEFFREY SACHS (HARVARD UNIVERSITY) Dat de Europese Unie het economisch zo moeilijk heeft, komt vooral door de loodzware fiscaliteit, de onhoudbare pensioensituatie en de rigide arbeidsmarkt. Geen van die zaken wordt opgelost door een protectionistische m

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content