De banken zijn aan ‘t wankelen

Met hun beleggingsfondsen verdienen de banken nagenoeg geen frank meer. De waarde van hun investeringen in telecombedrijven is de jongste maanden vaak gehalveerd. En steeds meer kredietkaartgebruikers steken zich vervaarlijk zwaar in de schulden. Stevenen de banken af op een nieuwe crisis?

“Ze hebben misschien een betere muizenval uitgevonden,” zegt David Gibbons monkelend, “maar ik betwijfel het.”

Gibbons is de man die in het Amerikaanse Office of the Comptroller of the Currency (OCC) verantwoordelijk is voor de opvolging van het kredietrisico van Amerikaanse banken, het risico namelijk dat degenen aan wie ze lenen bankroet gaan. Hoewel de banken die hij opvolgt een middel gevonden lijken te hebben om op een vrij veilige manier enorme winsten binnen te rijven, is Gibbons toch van oordeel dat ze de risico’s onderschat hebben. De OCC is slechts één uit een myriade van instellingen die de Amerikaanse banken controleren, maar – samen met de Federal Reserve en de Federal Deposit Insurance Corporation (FDIC) – is ze wel een van de meer belangrijke. Terwijl de Fed eerder hoopvol lijkt neer te kijken op de vooruitzichten voor de Amerikaanse banken, luidde Gibbons in de voorbije jaren nadrukkelijk de alarmklok.

De grootste, meest gesofisticeerde banken beweren dat ze vandaag goed beheerd worden en de risico’s beter inschatten, en de beleggers schijnen ze te geloven. Het meest sprekende voorbeeld daarvan is de machtige Citigroup, een wereldwijd bedrijf voor financiële diensten dat op dit ogenblik een marktkapitalisatie heeft die bijna zes keer zo groot is als die van de hele toptien van de banken tien jaar geleden. Gibbons en een aantal van zijn collega’s in andere landen zijn nog niet overtuigd en hun twijfels zijn begrijpelijk: er zijn in de voorbije jaren te veel bankcrisissen geweest om de banken nog helemaal te kunnen vertrouwen.

Denk maar aan het Latijns-Amerikaanse debacle in de jaren ’80; de moeilijkheden met de spaarbanken in de VS in de jaren ’90; de insolventie van veel Scandinavische banken rond diezelfde tijd; de enorme problemen bij het Franse Crédit Lyonnais; en – last but not least – de stormachtige, enorm dure en nog altijd niet opgeloste bankcrisis in Japan.

Drie kanjers van problemen

Er bestaan op dit ogenblik aanwijzingen – schuchter weliswaar, maar niettemin al voldoende zorgwekkend – dat de grootbanken er weer een knoeiboel van aan het maken zijn. Drie problemen treden op de voorgrond.

Het eerste is dat het aantal probleemleningen in Amerika toeneemt, ook al draait de economie nog steeds vrij vlot.

Het tweede is dat de recente beroering op de kapitaalmarkten wel eens moeilijkheden kan hebben geschapen voor sommige commerciële banken die de jongste jaren hun activiteiten als investeringsbank snel hadden uitgebreid.

Een van de redenen voor dat laatste schuilt meteen in het derde probleem: de hoge leningexposure van de banken ten overstaan van telecombedrijven.

Om met het laatste te beginnen: de bezorgdheid draait hier in de eerste plaats om het concentratierisico – het risico dat de banken te veel op één paard wedden en dat, wanneer het telecompaard struikelt, de banken zullen worden meegesleurd.

Het Britse Barclays vormt een goed voorbeeld van hoe ver sommige banken daarin verwikkeld zijn. Op het hoogtepunt had Barclays een telecomexposure van zo’n 20 miljard dollar. Het grootste deel daarvan dan nog ten opzichte van drie bedrijven (dat is overigens nu nog het geval): Vodafone, British Telecom en Orange. Die exposure is inmiddels wat verminderd, gedeeltelijk onder druk van de toezichthouders.

Over het totale volume van de exposure van de grote banken zijn diezelfde toezichthouders het nog altijd niet eens geraakt. Maar een van hen zegt wel dat het om sommen gaat “in de vele tientallen miljarden dollar”. De verklaring is eenvoudig: investeerders laten al een tijdje alles wat met hightechaandelen te maken heeft, en niet het minst de telecoms, links liggen, zodat geredelijk kan worden aangenomen dat degenen die het meest actief waren in de gesyndiceerde – en ‘overbruggende’ – leningmarkt, ook achtergebleven zijn met de grootste exposure. De banken met een zwakke franchise in investeringsbankieren en een povere distributie, die hun balansgegevens gebruikt hebben om zich in de business te wringen, zijn waarschijnlijk het meest blootgesteld. Hun probleem bestaat erin dat, na de uitbundigheid aan het einde van vorig jaar en het begin van dit jaar, de investeerders steeds meer onwillig zijn om telecomaandelen van om het even welke soort te kopen. De koers van die aandelen is gezakt en het rendement van de obligaties van die bedrijven is scherp gestegen.

De bezorgdheid concentreerde zich rond de zowat 300 miljard dollar die de telecombedrijven moeten of zullen moeten ophoesten voor de aankoop van licenties van de derde generatie gsm’s en de uitbouw van hun infrastructuur. Rating agency’s hebben de telecoms al scherp in rang verlaagd wegens de hoge leninglast die ze op zich hebben moeten nemen.

Of de banken erin zullen slagen hun exposure ten opzichte van de telecombedrijven te verminderen, zal afhangen van de mate waarin de beleggers hun appetijt voor dat soort schulden zullen herwinnen. Aangezien die bedrijven massa’s schuldbewijzen hebben uitgeschreven om hun gsm-internet-ondernemingen te financieren, die hen al dan niet winst kunnen opleveren in de verre toekomst, zou daar wel eens veel tijd kunnen overheen gaan.

Hoe langer de investeerders de telecomeffecten blijven schuwen, hoe moeilijker de situatie wordt voor de banken die aan dat soort firma’s geleend hebben. Als de telecombedrijven er niet in slagen om met hun gsm-armen naar de beurs te trekken, dan zal het voor hen nagenoeg onmogelijk zijn om hun schuldenlast te verkleinen. En wanneer ze daar niet in slagen, zal de rating agency’s – die nochtans de telecombedrijven enig respijt gegeven hebben – uiteindelijk niets anders resten dan hen verder te ‘downgraden’.

Het gevolg daarvan zal in de eerste plaats zijn dat nieuwe financieringen duurder zullen worden, wat op zijn beurt dan weer de ratings van de telecombedrijven verder onder druk dreigt te zetten. Ten tweede zal het de prijs van hun schulden op de secundaire markt sterk doen dalen. Voor de banken die veel van dat spul hebben weggemoffeld in hun exploitatierekeningen (de leningen van banken worden doorgaans niet tegen de marktprijs gewaardeerd) zou dat tot nog meer verliezen leiden.

De grootste ontleners in de telecomsector zijn over het algemeen gewezen nationale telecommonopolies zoals British Telecom, France Télécom of Deutsche Telekom. Op dit ogenblik vertonen die allemaal redelijk gestage cashflows waarmee ze hun interestlast kunnen afbetalen. Tenzij de zaken een catastrofale wending nemen, zijn de Europese toezichthouders van oordeel dat niets van dat alles levensgevaarlijk is.

Steeds meer risico’s

Voelen de toezichthouders zich nog relatief gerust over de banksector in Europa, dan is dat niet het geval voor het bankwezen in Amerika.

Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd. Amerikaanse banken beschikken over meer kapitaal en zijn groter, gediversifieerder, winstgevender en gesofisticeerder als het over risicomanagement gaat dan ooit tevoren. Als we hen en de Fed mogen geloven tenminste.

Gibbons is alvast iemand die niet overtuigd is. Hij maakt zich meer in het bijzonder zorgen over de fenomenale rentabiliteit van de banken. In de voorbije vier jaar vertoonden de Amerikaanse banken gemiddeld een return on equity (ROE – rendement op het geïnvesteerde eigen vermogen) van 16,5%. In internationale termen is dat een onthutsend resultaat. Hoe hebben ze dat voor mekaar gebracht?

Door steeds meer risico’s te nemen, vermoedt Gibbons. En dat hebben we te danken aan een aantal recente veranderingen op de financiële markten.

De eerste is deregulering. In vele opzichten is dat een goede zaak geweest. Sinds 1994 zijn de banken in de VS vrij om hun vleugels over de staatsgrenzen heen uit te spreiden, zodat ze minder gevoelig zijn voor problemen in één bepaalde regio. Dankzij een minder strakke scheiding tussen het commerciële en het investeringsbankwezen, die teweeggebracht werd door de Glass-Steagall Act, werd het tevens voor de commerciële banken mogelijk om de sector van de investeringsbanken binnen te treden. J.P. Morgan heeft zichzelf als het ware geherdefinieerd als investeringsbank (zij het, zoals nu blijkt, een weinig succesvolle: het werd zopas opgeslokt door Chase Manhattan, een van de grotere banken die ook investeringsbankambities koestert).

De deregulering heeft echter ook een keerzijde. Ze stak namelijk achter zowat elke bankcrisis in het recente verleden. Banken hebben hun koffers geopend en geleend met een houding van ‘het zal onze tijd wel duren’. Ze deden dat, ofwel gewoon omdat ze het konden doen, ofwel omdat ze vonden dat ze nieuwkomers op de markt ervan moesten weerhouden om aan hun business te knabbelen, of allebei.

Amerika vormt dus geen uitzondering. Eigenlijk zou het daar zelfs erger kunnen zijn, en dat om drie redenen: de liefdesaffaire van dat land met aandelen, zijn verbazend gesofisticeerde kapitaalmarkten en zijn cultus van de nieuwe economie. Die drie redenen zijn met elkaar verbonden. De beleggers hebben zich in de voorbije jaren op de aandelen gestort en hen, naar historische normen, een rijkelijke waardering bezorgd, ook na de recente dalingen. Maar elk bedrijf waarvan de winstcijfers niet snel aangroeiden, werd gemeden, zodat het kwetsbaar werd voor een overname en de enorme massa aandelenopties die aan het topkader gegeven werd waardeloos werden. Om dat lot te ontlopen, hebben de bankmanagers – nochtans lange tijd beschouwd als nuchtere types – op alle mogelijke manieren getracht om bankieren om te toveren in een snel groeiende bedrijvigheid. Ze kochten andere banken op, hakten in de kosten, verkenden nieuwe horizonten en namen meer risico’s van allerlei aard.

De Amerikaanse banken halen nog steeds zowat 60% van hun winst uit leningen. Omdat een heleboel van de meer kredietwaardige ondernemingen zich de jongste jaren tot de kapitaalmarkt gewend heeft, is de kwaliteit van de leningsportefeuilles van de banken er aanzienlijk op achteruitgegaan. De omvang van die achteruitgang werd verdoezeld door de economische boom.

Banken, die zelf al een hogere leverage hadden (door meer schulden op te nemen in verhouding tot hun eigen middelen), leenden aan ondernemingen die zich ook al meer in de schulden gestoken hadden. De boekwaarde van de ratio schulden op eigen middelen is volgens Gibbons voor de niet-financiële ondernemingen in de VS gestegen van 72% in 1997 naar 83% dit jaar. Tegen de marktwaarde heeft zulks tijdens dezelfde periode bijgedragen tot een enorme stijging van het risico op niet-betaling volgens het onderzoeksbureau KMV.

Wacht tot er een beurskrach komt

Een goed voorbeeld is de markt van de gesyndiceerde leningen, waar het aandeel van de zogenaamde leningen met hefboomeffect (brugleningen) snel gestegen is. Toezichthouders definiëren dergelijke leningen als deze waarbij de ontlener een schuldenvolume heeft dat minstens 3,5 keer hoger ligt dan zijn eigen middelen. In 1993 was zo’n 7% van de nieuwe gesyndiceerde leningen een dergelijke lening met leverage; tegen het eerste trimester van dit jaar was dat percentage aangezwollen tot een zorgwekkende 36%.

Het totaal van leningen die voor problemen zorgen of kunnen zorgen, zo rapporteren de Fed, het OCC en de FDIC, bedraagt intussen al zo’n 100 miljard dollar. De ergste gevallen – de zogenaamde classified loans – totaliseren 63 miljard dollar, wat 70% meer is dan het jaar tevoren (dat op zijn beurt een stijging van 70% te zien gaf tegenover het voorgaande jaar).

Michael Mayo, tot voor kort de top-bankanalist van Credit Suisse First Boston, is van oordeel dat het lenen met hefboomeffect verantwoordelijk was voor de recente stijging van de slechte of problematische leningen in een resem Amerikaanse banken, waaronder de Bank of America, FleetBoston Financial, Bank One en Wachovia.

Er zijn nog andere tekenen van risiconeming. De jongste jaren zijn de banken begonnen met meer participaties te nemen in niet-genoteerde bedrijven. Chase Manhattan is de grootste en bekendste van dat soort investeerders. Maar Bank of America, FleetBoston Financial, First Union, Bank One en Wells Fargo leggen allemaal grote risicokapitaalactiviteiten aan de dag. Een groot deel van die participaties is in hightechbedrijven. Sinds de Nasdaq begon te dalen in maart, vertoonden de winsten uit dergelijke activiteiten de neiging om de verdwijnen. In zijn laatste resultatenrekening schreef Chase bij zijn risicokapitaalportefeuille een bedrag in van 563 miljoen dollar. De aandelen die daar inzitten, daalden duizelingwekkend.

Men kan zich afvragen of andere banken eveneens op dat soort deelnames steunen, of op andere activiteiten op de kapitaalmarkt waarvoor ze slecht toegerust zijn. Het heeft op de markten recentelijk gegonsd van de geruchten over verliezen bij sommige banken (vooral investeringsbanken) op de markt van de hoogrenderende (junk-) obligatiemarkt. De banken die daarbij het meest aan bod kwamen – Morgan Stanley Dean Witter en de Deutsche – ontkennen dat ze zware problemen gehad hebben, maar het is onwaarschijnlijk dat zij de enige zouden zijn die getroffen werden. De meeste banken die zich op die markt bewegen, werken met grote volumes en die markt is er niet alleen scherp op achteruitgegaan maar tegelijk ook zo goed als opgedroogd: voor een heleboel emissies is het onmogelijk geworden om zich nog in te schrijven.

Een beurskrach of een langdurige baissemarkt kunnen voor nog meer problemen zorgen. Zal bijvoorbeeld de sector van de beleggingsfondsen even lucratief blijven als de beurs in een baisseperiode verzeilt?

Het consumentenkrediet is ook niet langer noodzakelijkerwijs een goudmijn. Mayo is alvast een van degenen die ervan overtuigd zijn dat leningen aan particulieren het volgende grote probleem zullen worden voor de banken. Hij wijst erop dat sommige banken al een redelijk bedrag hebben moeten afschrijven van hun autoleningen, omdat ze te optimistisch geweest waren over de restwaarden van de auto’s, die de leningen schraagden. Op andere gebieden zou het nog erger kunnen worden.

Alvast één bron van bezorgdheid is het toekennen van leningen aan mensen met een slechte leningsvoorgeschiedenis. Ook hier geldt, hoewel de groei van deze activiteit de jongste tijd ietwat is teruggevallen, dat de banken de leningen die ze hebben toegestaan nog altijd in hun boeken hebben staan.

En dan is er nog de kredietkaartactiviteiten. Charles Peabody, een analist bij Mitchell Securities, maakt zich in het bijzonder zorgen over de schulden in verband met credit cards. In het midden van de jaren ’90 pakten de toezichthouders het ongevraagd aanbieden van kaarten hard aan. Maar sindsdien heeft de sector de berispingen van de toezichthouders grotendeels genegeerd. Peabody is van oordeel dat de consumenten kredietkaarten gebruiken om een levensstandaard in stand te houden die ze zich niet kunnen veroorloven. “Het is erg onwaarschijnlijk dat dergelijke stijgende schuldenlasten draaglijk zullen blijven,” zegt hij. Dat zal vooral waar zijn als de economie drastisch zou blijken te vertragen.

Hypotheekleningen vormen een ander moeilijk gebied. Heel wat banken hebben de kredietkaartleningen getransfereerd naar hypotheekleningen, die voor de ontlener aftrekbaar zijn van de belastingen en de geldschieter een borg bieden. Maar het is hier net zoals bij de autoleningen: de aantrekkelijkheid van die leningen hangt af van het feit of de vastgoedprijzen al dan niet in stand gehouden kunnen worden en of de economie het goed blijft doen. Als dat niet het geval is, zou het best wel eens héél vervelend kunnen worden. “Grote banken die beslag laten leggen op woningen, is geen prettig gezicht,” zegt Mayo.

Niet al de risico’s die door de banken genomen werden, springen zo duidelijk in het oog. Neem nu de financiële kunstgreep die bekend staat als securitisatie. Grote banken hebben pakken leningen verkocht aan investeerders die wensen te beschikken over activa met specifieke kredietkenmerken. Het zichtbare effect is dat leningen en risico’s weggeschreven worden van de balans van de bank en dat op die wijze kapitaal vrijkomt. Dat laatste gebeurt ook, maar eigenlijk wordt er bijzonder weinig risico weggeschreven van de balans van de bank, zeggen vele toezichthouders. Dat komt omdat de banken minder kapitaal moeten opzijzetten voor dezelfde risico’s. Het Bazel-comité dat toezicht houdt op de regels aangaande de kapitaalratio’s van de banken, poogt die nu te herwerken, vooral omdat het van oordeel is dat te veel banken middelen gevonden hebben om de kapitaalregels te omzeilen.

Waarom gaat iedereen toch met pensioen?

Als dat het geval is, en de meeste toezichthouders zijn die mening toegedaan, dan rijst de vraag hoeveel waarde dient gehecht te worden aan de kapitaalratio’s van de Amerikaanse banken. Voor de grote banken liggen die nu gemiddeld op een schijnbaar gezonde 10,4%, dat is 2,4 percentpunten hoger dan het voorgeschreven minimum. Als de banken zo veel meer risico’s, zichtbare en onzichtbare, hebben opgenomen, dan zouden ze meer kapitaal moeten hebben. Maar in termen van risicovereffening heeft dat cijfer nauwelijks een betekenis.

In een recent rapport vond Keefe, Bruyette & Woods, een effectenbedrijf dat zich specialiseert in banken, het “interessant dat zoveel kredietmanagers (en andere hooggeplaatste bankiers overigens) de jongste paar maanden besloten hebben om met pensioen te gaan of ontslag te nemen”. De gevolgtrekking lijkt te zijn: ga weg nu de omstandigheden nog gunstig zijn…

Het dient opgemerkt dat al die dingen gebeuren op een ogenblik dat de Amerikaanse economie aan het boomen was. Na negen opeenvolgende jaren van economische expansie mag men zich wellicht enigszins verwachten aan een verslechtering van de kredietkwaliteit. Maar de omvang van die verslechtering begint er steeds zorgwekkender uit te zien. En wat zou er gebeuren, mocht de Amerikaanse economie naar een recessie evolueren?

De wanbetalingen op de obligatiemarkt staan nu al op hun hoogste peil sinds de recessie aan het begin van de jaren ’90. Degenen die de obligatiemarkten aangesproken hebben, zijn vermoedelijk de betere ontleners. Waarom zijn er dan niet meer problemen gerezen met degenen die bij banken geleend hebben? En waarom hebben de banken, gegeven het feit dat het aantal probleemleningen steeg, niet meer reserves aangelegd?

Beide zaken staan niet helemaal los van elkaar. Stakingen van betaling in de obligatiemarkt zijn relatief duidelijke gebeurtenissen. Wanbetaling aan banken zijn veel meer bespreekbaar. Het komt grotendeels de bank toe om te bepalen wanneer een ontlener in de problemen zit en, tenzij ze ertoe verplicht wordt, is het niet in haar belang om dat te doen omdat haar aandelen klappen zouden krijgen. Bijgevolg, ook al stijgt het aantal probleemleningen nu al acht kwartalen op rij, is een aantal analisten van oordeel dat de cijfers die door de toezichthouders naar voor geschoven worden het probleem nog altijd onderschatten.

Het mag dan ook geen verrassing zijn dat de reserves van de banken tegen slechte schulden op hun laagste peil staan sinds 1986; meer zelfs, zegt Mayo, wanneer ze bijgesteld worden voor risico en voor de grotere exposure buiten balans van de banken, staan ze zelfs op hun laagste niveau in vijftig jaar.

De bezorgdheid is dan ook groot, zowel in Europa als in Amerika, dat de banken zich, eens te meer, vergaloppeerd hebben. In Amerika zal het probleem waarschijnlijk beheersbaar blijven indien de beurs niet crasht of de economie afglijdt naar een recessie. In Europa zullen de problemen van de banken opgelost worden als beleggers hun appetijt voor de telecoms terugkrijgen. Maar in beide regio’s zijn dat huizenhoge ‘indiens’ en, tenzij die zich verwezenlijken, lijken de banken kwetsbaar te staan.

Bovendien zijn een aantal van de grote geldschieters aan telecombedrijven in Europa net die Amerikaanse banken die in eigen land een heleboel risico’s genomen hebben. Chase Manhattan en Bank of America komen daarbij voor de geest. Ze zijn waarschijnlijk aan het duimen dat hun muizenvallen inderdaad beter zijn en dat de muizen intussen niet gegroeid zijn.

The Economist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content