De babyboomers worden 60
Het wordt voor de vrijpostigste van alle generaties hoog tijd om nu ook de oude dag opnieuw te definiëren, meent Paul Wallace.
Er breekt in 2006 een nieuw demografisch tijdperk aan. Vanaf het ogenblik dat de geboortecijfers pijlsnel de hoogte ingingen, vlak na de Tweede Wereldoorlog, schreven de babyboomers geschiedenis. Tijdens hun lange mars van de kraamafdeling naar de school, de universiteit en de werkplek, heeft hun louter aantal hen voortdurend in de voorhoede van ingrijpende economische en sociale veranderingen geplaatst. Ze vonden de jeugdcultuur uit en hebben hun best gedaan om de middelbare leeftijd een nieuw gezicht te geven. Maar in 2006 zullen de eerste vertegenwoordigers van de grote generatie die tijdens de twee decennia na de oorlog opstond zestig worden – onder hen ook Bill Clinton, die in augustus 1946 het levenslicht zag.
Die verjaardag zal voor velen een aanleiding vormen om te vieren, maar voor de overheid – en vooral dan de schatkist – een reden voor bezorgdheid zijn. Sinds de eerste babyboomers in de jaren zestig aan de slag gingen, hebben ze de groei aangezwengeld en de welvaartsstaat ondersteund. Maar nu beginnen ze aan de lange mars, weg van het werk en in de richting van economische afhankelijkheid.
In 2006 zal de weerslag het ergst gevoeld worden in Frankrijk, waar de pensioengerechtigde leeftijd op 60 jaar ligt in plaats van op de meer gebruikelijke 65 jaar. In vele andere landen ligt de effectieve pensioenleeftijd – waarop mensen in doorsnee stoppen met werken – overigens ook rond 60 jaar. Ook die landen staan voor een terugval in het aanbod van arbeidskrachten en een stijging van leeftijdsgebonden welzijnsfacturen.
De overladen welvaartsstaat
Wat er in 2006 te gebeuren staat, is nog maar de eerste beving. In de komende 30 jaar zal overal in de wereld de bevolking tegen een ongekend tempo verouderen. De demografische verandering, die doorgaans zo moeizaam verloopt, zal nu in een stroomversnelling geraken. Neem nu Duitsland: gedurende het grootste deel van de voorbije 30 jaar schommelde de afhankelijkheidsratio – de verhouding van 65-plussers tot het aantal 20- tot 64-jarigen – rond 25 %. In de komende 30 jaar zal dat opklimmen naar meer dan 50 %.
Babyboomers hebben altijd al met superlatieven geflirt en uitgepakt. Niet alleen zullen ze de grootste generatie van oude mensen in de geschiedenis worden, maar ook de gezondste en de langstlevende. Dat is in alle opzichten een triomf. Maar de abrupte verschuiving van de leeftijdsopbouw vormt een reden tot bezorgdheid. Ze zal de groei vertragen en de last op de al overladen welvaartsstaten nog verhogen.
Hervormingen zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de veroudering van de bevolking niet uitdraait op een catastrofe. Die hervormingen zullen vooral economisch en sociaal van aard moeten zijn, omdat de kansen om de leeftijdsverschuiving op te vangen met immigratie of hogere geboortecijfers klein zijn. Omdat er zoveel babyboomers de derde leeftijd bereiken, zou er immers een bevolkingsexplosie moeten plaatsvinden om de huidige afhankelijkheidsratio’s te kunnen aanhouden.
Eén lichtpunt zou kunnen zijn dat een aangroei van de productiviteit ter hulp snelt, maar jammer genoeg is een vertraging daarvan een veel grotere waarschijnlijkheid bij verouderende populaties. De meeste vooroordelen tegen oudere werknemers zijn ongegrond, maar er schijnt wel een verband te bestaan tussen jeugd en het niveau van ondernemerschap en innovatie.
Met pensioen op 70?
De werkgelegenheid in stand houden, moet de allereerste prioriteit zijn. Daarvoor zal een verhoging van de effectieve pensioenleeftijd nodig zijn. De meest doeltreffende respons op het economisch probleem van een ouder wordende bevolking bestaat erin de langer levende mensen langer aan het werk te houden, tot ze de vijftig voorbij zijn en zelfs een stuk ouder zijn dan zestig.
Als mensen gemiddeld op hun zeventigste met pensioen gaan, zou de budgettaire schade die door een ouder wordende bevolking veroorzaakt wordt, kunnen afgewend worden. Dat kan in de richting van een oplossing wijzen, maar tegelijk geeft het ook aan hoe groot de uitdaging wel is. Werkgevers, overheid en particulieren zullen hun gewoonten moeten veranderen, wil de pensioenleeftijd opgevoerd worden tot 65, laat staan tot 70 jaar.
Laten we beginnen bij de werknemers. Oudere mensen willen over het algemeen wel blijven werken, maar niet voluit. Ze willen naar hun pensioen glijden, eerder dan erin gestort te worden. De ondernemingen moeten zich aan die vraag naar grotere flexibiliteit aanpassen en verouderde jobsjablonen opzij schuiven. Binnen de Europese Unie zal de richtlijn over de leeftijdsdiscriminatie – die alle lidstaten tegen het einde van 2006 zullen aangenomen hebben – de werkgevers in de juiste richting porren.
De overheid moet intussen maatregelen treffen om bepaalde stimuli in het welvaartssysteem te beperken, zoals slecht afgestemde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die vervroegde pensionering aanmoedigen. De prioriteit ligt echter bij een heroverweging van haar strategie in verband met pensioenen die met publiek geld gefinancierd worden. Tot nog toe waren de hervormingen er vooral op gericht de budgettaire kosten van de babyboomers die met pensioen gingen, te beknotten door de pensioenbeloften in te perken. In vele landen zal het echter moeilijk zijn om de uitkeringen nog meer te beperken. De babyboomers – die zowel kiezers als gepensioneerden zijn – zullen hun macht aan de stembus gebruiken om hun levensstandaard te beschermen.
De politici zullen al hun moed moeten bijeenrapen en de pensioenleeftijd verhogen. Het is absurd dat die over het algemeen blijft steken op 65 jaar, een leeftijd die vastgelegd werd toen de levensverwachting veel korter was. Een hogere pensioenleeftijd, met inbegrip van stelsels van vervroegde uittreding die tot lagere uitkeringen leiden, is de zekerste manier om oudere mensen aan het werk te houden. Daarbij is het van fundamenteel belang dat het geen eenmalige hervorming wordt. De pensioenleeftijd zou moeten gekoppeld worden aan de levensverwachting, zodat hij automatisch stijgt met de langere levensduur.
Het allerbelangrijkste is echter dat ieder individu zijn gewoonten en gedragingen zal moeten veranderen in een revolutie die de betekenis van ouderdom opnieuw zal definiëren. De sociale etiketten die op de chronologische leeftijd geplakt worden, zijn grotendeels achterhaald wegens de snelle stijging van de levensverwachting en de verbetering van de gezondheidstoestand. De babyboomers hebben terecht beklemtoond dat de middelbare leeftijd niet meer is wat hij geweest is. Nu moet de vrijpostigste van alle generaties hetzelfde doen voor de gevorderde leeftijd.
De auteur is correspondent Economie en Financiën van The Economist.
Paul Wallace
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier