De 40-urige werkweek werkt níét
Het sociaal overleg van dit najaar wordt een fijne knokpartij. De 40-urige werkweek promoveerde de afgelopen week tot hét strijdpunt tussen werkgevers en vakbonden. Is langer werken het ideale recept om de Belgische bedrijven erbovenop te helpen? En wilt u eigenlijk langer werken? 46,3 % van de Belgen antwoordt ‘neen’, zo blijkt uit een Trends-enquête.
Zelfs de grootste lelijkaard vindt dat hij recht heeft op het mooiste meisje van de klas. Dat is eigenlijk de motor van de clash waar vakbonden en werkgevers op afstevenen. Of zoals Philippe Muyters, gedelegeerd bestuurder van Voka, zegt: “Middelmaat is een maat voor niets. We moeten de ambitie hebben om tot de top te behoren.”
Dit najaar is het weer tijd voor de tweejaarlijkse CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. In de opwarmingsronde laten alvast de werkgevers hun spierbundels bewonderen. De vakbonden voelen zich in het defensief gedrukt, want het Verbond van Belgische Ondernemingen ( VBO) is erin geslaagd om een verlenging van de arbeidsduur bovenaan de agenda te zetten.
Duitsland geeft het voorbeeld
Aanleiding voor de discussie over de arbeidsduurverlenging zijn voorbeelden in onze buurlanden om langer te werken zonder loonsverhoging. Het vuur werd goed twee weken geleden aan de lont gestoken door Pieter Timmermans, directeur-generaal van het VBO. Hij bestempelde een arbeidsduurverlenging als het redmiddel om de concurrentiepositie van de Belgische bedrijven op peil te houden.
Uiteraard zien de bonden dat anders, maar ondertussen staat het thema wel hoog op de onderhandelingsagenda. Of niet? André Leus van de ACW-studiedienst: “De werkgevers schuiven arbeidsduurverlenging naar voor, maar de eigenlijke agenda lijkt de eis voor meer flexibiliteit in de organisatie van de arbeid. Wij willen daar wel over praten, maar alleen binnen een onderhandeld kader. Het kan niet de bedoeling zijn dat bedrijven volledig zelf over de flexibilisering kunnen beslissen.”
Er bestond inderdaad wat verwarring over de manier waarop het debat is aangekaart. Eerst schoof het VBO een langere werkweek naar voren. Agoria en de bouwfederatie plaatsten daar in de media elk hun eigen kanttekeningen bij. Baudouin Velge, de directeur van het economische departement, zette dan maar de bevriezing van de lonen op de agenda en het laatste persbericht van het VBO noemt de huidige discussie buiten de onderhandelingstafel “voorbarig”.
Dat zo’n voorstel tot arbeidsduurverlenging het gespreksonderwerp van dit moment is, hoeft nochtans niet te verwonderen. In Duitsland sloten de jongste weken enkele grote multinationals akkoorden met hun werknemers om een langere arbeidstijd in te voeren, zonder compensatie in het loonzakje. De Duitse voorbeelden bij Siemens, VW, Ford en Opel haalden overal in Europa de krantenkoppen. In Nederland zwaaide de werkgeversorganisatie VNO met een studie van het Centraal Planbureau over de impact van arbeidsduurverlenging, terwijl in Frankrijk de regering- Raffarin bezig is aan een regelronde om de 35-urige werkweek uit te hollen.
Vakbonden hebben twijfels
Onlangs berekende de VKW Denktank nog dat de concurrentiepositie van de Belgische bedrijven erop achteruitgaat. Volgens de onderzoekers boksen de Belgische bedrijven in vergelijking met 1990 op tegen een loonkostenhandicap van bijna 8 %.
Het VBO wil die handicap opvangen met een verlenging van de werkweek tot 40 uur. De redenering is eenvoudig: als een werknemer tegen hetzelfde loon langer werkt, zal het geïnvesteerde kapitaal beter renderen en verbeteren onze bedrijven hun concurrentiepositie. Voor wie hierin de winsthonger van het bedrijfsleven ziet, heeft Philippe Muyters een antwoord klaar. “Als het mogelijk was om iedereen twintig uren te laten werken en met pensioen te laten gaan op 48, dan zouden de werkgevers daar niet tegen zijn. Maar dat gaat nu eenmaal niet. Ondernemingen hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar moeten juist daarom competitief blijven met hun buitenlandse concurrenten. De voorstellen voor arbeidsduurverlenging gaan niet over het maximaliseren van winsten, maar over het handhaven van onze concurrentiepositie.”
Bij het ABVV is algemeen secretaris Xavier Verboven het daar niet mee eens. Of de loonhandicap wel de 8 % bedraagt waar de werkgevers mee schermen, betwijfelt hij. “In de verslagen van de Nationale Bank vinden we dat cijfer nergens terug. Sinds 1996 zijn nieuwe parameters voor de loonontwikkeling vastgelegd, het patronaat moet de huidige situatie dus ook niet met oude parameters benaderen.”
De noodzaak om iets te doen aan de arbeidsduur groeit volgens de werkgevers omdat onze buurlanden wel maatregelen nemen in die zin. Muyters: “Een uur minder wordt in België gesubsidieerd, een uur meer wordt bestraft. Onze loonnorm is afgestemd op Duitsland, Nederland en Frankrijk. Als in het buitenland maartregelen worden genomen om langer te werken voor hetzelfde loon, kunnen we dat niet naast ons neerleggen. Onze concurrentiepositie is al precair door de hoge kosten voor energie, milieu, lonen en de zware administratieve lasten. We moeten beseffen dat we er slecht voor staan en dat we die loonkostenproblematiek niet zomaar kunnen negeren.”
Langer werken leidt tot lagere productiviteit
Zoals te verwachten was, blijven de vakbonden sceptisch. André Leus: “Door arbeidsduurverlenging met loonverlies wordt de productiecapaciteit wel groter, maar het is de vraag of de afzetmarkt die verhoging ook volgt.” Indien niet, leidt dat tot meer werklozen en stijgt de druk op de sociale zekerheid.
Ook arbeidseconoom Joep Konings ( KU Leuven) vindt dat arbeidsduurverlenging niet het beste recept is om de concurrentiepositie van onze bedrijven te verbeteren. Zegt Konings: “Zonder loonaanpassing de arbeidsduur verlengen is niet lonend. Er zullen werknemers afhaken die nu participeren aan het arbeidsproces. Zowel mensen die slechts een beperkt aantal uren willen werken als mensen die niet willen werken voor een lager uurloon.”
Daarnaast wijst de Leuvense professor erop dat de efficiëntie van een werknemer daalt met het aantal uren dat hij werkt. Immers, vermoeidheid heeft een prijs. “Die daling van de efficiëntie leidt uiteindelijk tot negatieve productiviteit, die de concurrentiepositie juist kan ondermijnen. Een mogelijkheid om dat op te vangen is niet een verlenging van de arbeidsduur per week, maar het verminderen van het aantal vakantiedagen, zodat de arbeidsduur op jaarbasis stijgt,” aldus Konings.
Een werkgever mag veronderstellen dat een loonsverlaging demotiverend werkt, maar er zijn ook feiten die pleiten tegen een arbeidsduurverlenging. Konings verwijst naar de jongste Employment Outlook 2004 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso). Daaruit blijkt dat landen waar de werknemers meer uren werken, een lagere output per uur kennen. Die correlatie bevestigt de theorie dat meer werken niet noodzakelijk een hogere efficiëntie betekent. Of anders: hoe efficiënter de middelen worden besteed, hoe competitiever het bedrijf.
Bovendien is het argument van delokalisatie minder dreigend dan algemeen wordt aangenomen. De reden om naar Centraal-Europa te trekken heeft vaak minder met loonkosten te maken, dan met het aanboren van een nieuwe afzetmarkt. Zegt Konings: “De loonkosten in Polen mogen dan vijf keer lager zijn dan in België, maar de efficiëntie is in België gewoon groter. De kosten per eenheid product in België liggen in veel sectoren beter dan in Centraal-Europa. Trouwens, niet elke delokalisatie is een ‘jobkiller’ in België. Vaak betekent de uitbreiding van de afzetmarkt juist een groeimogelijkheid van de werkgelegenheid in België.”
Belangrijk tegenargument is ook de zogenaamde werkloosheidsval. Konings: “De wig tussen de maximale uitkering en wat een mens kan verdienen door te werken wordt kleiner. De drempel om te gaan werken, wordt groter.”
Delokalisatie onvermijdelijk
Volgens economieprofessor Paul De Grauwe (KU Leuven) is arbeidsduurverlenging niet haalbaar. Zegt hij: “Mensen langer aan het werk houden in hun loopbaan is de prioriteit. De financiering van pensioenen zal in de toekomst de loonkosten verhogen. De pensioenen blijven alleen betaalbaar als we de mensen langer aan het werk houden. Mensen daarnaast meer uren laten kloppen, zorgt ervoor dat ze sneller uitgeblust raken. Beide maatregelen tegelijk doorvoeren, lukt niet.”
Dus is het vertrek van de halve Belgische industrie een kwestie van tijd? De Grauwe: “Er is geen noemenswaardig probleem met de Belgische competitiviteit. Het probleem dat bepaalde industriële activiteiten verhuizen naar lagelonenlanden bestaat al dertig jaar. Dat los je niet op met een ingreep die de loonkost met drie of vier procent vermindert. De afstand tussen Belgische en Chinese lonen is daarvoor veel te groot.”
“Wij vragen niet om te kunnen concurreren met China,” reageert Muyters. “Uit een recente Europese studie blijkt dat België op een aantal vlakken nog goed scoort. Hoogtechnologische ondernemingen of productiebedrijven waar de loonkosten onder 20 % blijven, kunnen wel rendabel zijn. Vandaag zijn die nog wel gebonden aan sectorale CAO’s, maar de tijd dat je bedrijven over één kam kon scheren is voorbij.”
“De werkgevers bekijken alles in het licht van de kostenconcurrentie,” betoogt Xavier Verboven. “Zij willen de kosten zo laag mogelijk houden om te concurreren; wij beschouwen de kwaliteitsconcurrentie meer als een maatstaf. De Belgische bedrijven kunnen niet concurreren met de lagelonenlanden, het komt erop aan kwaliteitsvolle producten te maken die aantrekkelijk zijn op de Europese en op de wereldmarkt. Dat kan alleen via innovatie. We staan trouwens niet alleen: ook het nieuwe Vlaamse regeerprogramma heeft dat idee overgenomen.”
Volgens De Grauwe is het een onvermijdelijke evolutie die al 150 jaar aan de gang is. In de landbouw bijvoorbeeld werkt 2 % van de bevolking, terwijl dat begin vorige eeuw nog zowat de helft van de bevolking was. “De industriële tewerkstelling daalt al dertig jaar,” zegt hij. “In de jaren zeventig was de situatie zelfs erger en waren er meer fabriekssluitingen. De afbraak van de industriële tewerkstelling is sinds de jaren zeventig bezig. Er zijn 600.000 industriële jobs verdwenen, maar tegelijk groeide het aantal banen in de dienstensector evenredig. Bovendien is ook de toegevoegde waarde toegenomen. Dus de industrie verdwijnt niet.”
Beaamt Konings: “De globalisering is een dynamisch gebeuren. Als je elders goedkoper kan produceren, levert dat een comparatief voordeel op. Dus voor de welvaart in het algemeen is dat een goede zaak. Als we proberen te vermijden dat de productie zich verplaatst naar een land waar het product goedkoper kan worden gemaakt, dan is dat niet welvaartsbevorderend.”
Het grote vraagstuk is dan waar je met je menselijk kapitaal hier naartoe moet? Het antwoord is al twintig jaar aan de orde: grotere technische vaardigheden leveren nog een voordeel op. Maar ook de buurlanden zitten op die innovatiekoers. Dus zijn de verschillen met de ons omringende landen belangrijk. In dat licht kunnen de minimale loonverschillen wel spelen. “Maar,” zo merkt Konings op, “de verschillen zijn gering en elk land heeft zo zijn eigen troeven. Zo is België behoorlijk uniek in het toestaan van technische werkloosheid.”
Afspraken van bedrijf tot bedrijf
Feit is dat de loonsonderhandelingen toenemende druk kennen door de koers die de ons omliggende landen varen. Dat lijken de werkgevers aan te grijpen om op een korte termijn flexibilisering van de arbeid te forceren: een soepeler overurenregeling, minder strakke ontslagregelingen en een minder wurgende lonenpolitiek.
Niet alle bedrijven zijn trouwens voor een verlenging van de werkweek. Muyters: “We betwijfelen zeer sterk of we er met lineaire maatregelen komen. In de bouw zijn overuren een issue, in de voedingssector staat langer werken op het verlanglijstje, terwijl Agoria de loonlast als problematisch ervaart. Daarom zouden afspraken best van bedrijf tot bedrijf worden bekeken.”
Maar ook die visie botst met die van de bonden. Xavier Verboven: “Wij zijn van mening dat er al enorm veel flexibiliteit in België bestaat. De traditie heeft aangetoond dat het flexibiliteitsdebat niet interprofessioneel kan worden gevoerd. Dat: hoort thuis in het sectoroverleg. Maar: het patronaat wil af van die CAO’s. Ze willen unilateraal kunnen beslissen hoe flexibiliteit te organiseren. Dat zien wij niet zitten. Het debat over flexibiliteit moet op het niveau van de sectoren gehandhaafd blijven.”
Roeland Byl
Roeland Byl
“De werkgevers willen de kosten zo laag mogelijk houden om te concurreren; wij beschouwen de kwaliteitsconcurrentie meer als een maatstaf.” (Xavier Verboven, ABVV)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier