DANK U, DOLLAR
COMPETITIEF EN PRODUCTIEF.
De Amerikaanse industrie triomfeert. De uitvoer schoot omhoog, de producten laten de buitenlandse concurrentie achter zich, de VS is opnieuw ‘s werelds belangrijkste industriestaat, zo luidt het. Het succes zou het resultaat zijn van een streng dieet van bedrijfshervormingen, zoals downsizing, re-engineering, kwaliteitszorg en dies meer.
Eén nuchtere vraag klinkt steeds meer door : is de herwonnen Amerikaanse competitiviteit niet gewoon te danken aan de waardedaling van de dollar sinds de jaren tachtig ? De kwestie bederft de feeststemming, de industriebazen worden er niet graag mee geconfronteerd. De meeste economen nemen een middenpositie in : de hervormingen maakten de Amerikaanse industrie ongetwijfeld efficiënter, maar zonder de goedkope dollar zou zij niet zo ver geraakt zijn als vandaag. Sinds vorige zomer is de waarde van de dollar aan het stijgen tegenover de andere belangrijke munten, en die test moet nu uitmaken of de Amerikaanse bedrijven écht de buitenlandse concurrentie achter zich lieten.
“Hoe dan ook, in ’95 behoorde de Amerikaanse nijverheid tot de competitiefsten ter wereld,” zegt Bob Hughes, analist van Citicorp Investment Services. “In dat jaar bedroeg de uurloonkost in de Amerikaanse nijverheid 17,6 dollar en in de Duitse 32,5 dollar.” De stijgingspercentages in dat jaar bedroegen respectievelijk 2,8 en 19 procent, maar dat grote verschil was hoofdzakelijk te wijten aan de dalende dollar.
Dat de productiviteit van de Amerikaanse nijverheid steeg, is zeker. Er kan meer met minder mensen. Vandaag hebben de Amerikanen drie manuren nodig om een ton staal te produceren, in de jaren tachtig waren er meer dan tien nodig. Het aandeel van de nijverheid in het reële BBP steeg van 35 % in ’70 tot 38 % in ’95, terwijl haar aandeel in de totale tewerkstelling in dezelfde periode daalde van 27 % tot 16 % (zie grafiek). “Tussen ’80 en nu nam de industriële productie per uur met gemiddeld 2,9 % toe per jaar, in de economie als geheel landbouw niet meegerekend was dat slechts 1 %,” zegt Hughes.
Vraag is of die gestegen productiviteit er alleen kwam door downsizing en re-engineering. Minstens evenveel ligt aan massale investeringen. Vanaf ’85 waren de investeringen door de privé-sector in vast kapitaal (exclusief gebouwen) gezakt tot ongeveer 10 % van het BBP in ’92. Sindsdien steeg dat cijfer peilsnel tot 14 % in ’95.
Veel maakt het voor de Amerikanen niet uit, zolang hun economie maar groeit. Dat doet zij vastberadener dan ooit, in het tweede kwartaal van ’96 met een schitterende 4,2 % op jaarbasis. De herinnering aan de recessie van ’91 met een negatieve groei van 1 % (zie grafiek) is ver weg. En de werkloosheid 5,4 % in het tweede kwartaal van ’96 zit op een historisch laagtepunt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier