Een jaar na zijn ontslag als directeur van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring pleit advocaat-generaal Francis Desterbeck voor een opwaardering van het COIV. Het is dringend, want “het COIV kan een belangrijke rol spelen in de strijd tegen fraude”.
Nu de saneringsoperatie van de overheidsfinanciën ongetwijfeld een belastingverhoging zal opleveren, bestaat het gevaar dat de fiscale fraude nog toeneemt. Daarom is een efficiënt antifraudebeleid noodzakelijk. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring (COIV) kan daarin een belangrijke rol spelen, zegt advocaat-generaal en voormalig voorzitter van het COIV Francis Desterbeck. “70 procent van de misdrijven gebeurt uit geldgewin”, zegt hij. “De confiscatie van vermogens is een bijzonder efficiënt middel om het financiële voordeel van misdrijven te neutraliseren. De wet beschouwt de verbeurdverklaring als een straf, maar in feite is het meer een herstelmaatregel met de achterliggende gedachte dat misdaad niet mag lonen.”
Het COIV zag in 2003 het levenslicht in het kader van de strijd tegen criminele vermogens die ons land sinds het begin van de jaren negentig had aangevat onder druk van internationale verdragen. Het COIV beheert alle gelden die in België in beslag genomen worden, en heeft zo enkele honderden miljoenen euro’s op zijn rekeningen staan. Maar volgens een audit van Justitie loopt heel wat mis op de confiscatiedienst. Het rapport meldt onvolledige dossiers, manuele verwerking van databanken, foutieve plaatsingen en slecht beheer van de verbeurde gelden. Vorige maand gaf minister van Justitie Stefaan De Clerck toe dat de confiscatiedienst nog altijd niet naar behoren werkt.
Francis Desterbeck stelt dat de overheid het COIV al van in het begin stiefmoederlijk behandelt. “Wij hebben onszelf moeten uitvinden, want we stonden moederziel alleen. In het begin telde het COIV slechts vijf medewerkers. Bij mijn vertrek in 2010 waren we met 37 ambtenaren.” Ter vergelijking verwijst de advocaat-generaal naar het Nederlandse Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM), dat indertijd als inspiratiebron voor de oprichting van het COIV fungeerde. “Ooit werkten het COIV en BOOM met een gelijk aantal personeelsleden. Waar het personeelsbestand van het COIV langzaam afkalft, telt Boom intussen een 100-tal personeelsleden, de meesten hooggekwalificeerd.”
En de situatie van het COIV is er in het afgelopen jaar, na het gedwongen vertrek van Desterbeck (zie kaderstuk), niet op verbeterd. “Sinds mijn vertrek in oktober 2010 is het COIV totaal uit het beeld verdwenen. Medewerkers die de instelling hebben verlaten, zijn niet vervangen. Ook de belofte om boekhouders aan te werven is nooit uitgevoerd. Vandaag zwaait een ambtenaar van Justitie zonder enige juridische vorming de scepter over het COIV. In de praktijk voert ze enkel een audit van de instelling uit, wettelijk gezien een taak van de Hoge Raad voor de Justitie.”
Structurele aanpak
Maar Desterbeck blijft geloven dat het COIV een rol van betekenis te spelen heeft. “Wanneer een efficiënt beleid van inbeslagnames gebeurt, zit het COIV, dat de fondsen beheert, in een ideale positie om minstens een bemiddelende rol te spelen wanneer in fraudezaken een minnelijke schikking wordt overwogen. Vergeet niet dat het COIV geleid wordt door parketmagistraten en daarom gemakkelijk als gesprekspartner wordt aanvaard door hun collega’s ‘te velde’.”
Onder impuls van staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding Carl Devlies (CD&V) pakt de regering de strijd tegen de fiscale fraude eindelijk structureel aan. Het COIV maakt deel uit van het college voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude, kortweg het college-Devlies. “Ik heb daarvoor gevochten”, zegt Desterbeck. “Het college brengt voor het eerst verantwoordelijken uit de diverse gebieden van de fraudebestrijding bijeen. Alle bevoegde topambtenaren wisselen er gegevens uit. Die aanpak werpt vruchten af.”
We staan echter nog maar aan het begin van de weg, waarschuwt hij. De regering laat duidelijk nog kansen liggen. Bijvoorbeeld in de afhandeling van fiscale dossiers. In die dossiers sleept het onderzoek nu soms tientallen jaren aan, wat somt uitmondt in de stopzetting van rechtszaken omdat de redelijke termijn overschreden is. Om dat probleem aan te pakken is de regering van plan de administratieve en de strafrechtelijke afhandeling van zaken op te splitsen.
“Maar de oorzaak van de lange duur van strafonderzoeken bij ons ligt niet bij de beslissing over hoe de zaak wordt opgelost, maar bij het onderzoek zelf, waar nu soms dubbel werk gebeurt”, stelt Desterbeck. “Door het charter van de belastingplichtige uit 1986 heeft de fiscus geen strafrechtelijke onderzoeksbevoegdheden. Hij kan alleen de misdrijven signaleren aan het parket. Als het tot een strafrechtelijke vervolging komt, moet een fraudeonderzoek daarom minstens gedeeltelijk door de politie worden overgedaan. Idealiter lossen we dat op door de fiscale ambtenaren strafrechtelijke opsporingsbevoegdheden te geven.”
Multidisciplinaire samenwerking
De advocaat-generaal pleit ook voor de multidisciplinaire samenwerking tussen Financiën en Justitie. “In het kader van het college-Devlies worden gegevens uitgewisseld, maar wat er verder mee gebeurt, hangt al te veel af van het initiatief van de betrokken ambtenaar. Dat kan efficiënter. Bij de tegenhanger van onze Bijzondere Belastinginspectie in Nederland, de Fiod, bestaat een dienst die de meldingen van de antiwitwascel analyseert vanuit fiscaal oogpunt en de ambtenaren sensibiliseert om witwassignalen te onderkennen. Die aanpak ligt trouwens helemaal in de lijn van wat de OESO ons aanbeveelt in haar Money Laundering Awareness Handbook for Tax Examiners and Tax Auditors uit 2009.”
Als uitsmijter breekt de advocaat-generaal nog een lans voor de oprichting van een Vastgoed Intelligence Center. “Die multidisciplinaire dienst van politie, openbaar ministerie en fiscus combineert informatie uit databases met de ervaring van het straatpersoneel”, legt Desterbeck uit. “Zo blijkt dat drugscriminelen de exploitatie van cannabisplantages graag toevertrouwen aan mensen met een gering inkomen. Die bewonen dan panden of landerijen die ze zich eigenlijk niet kunnen veroorloven. De combinatie van database-informatie en straatinformatie stelt de onderzoekers in staat gerichte onderzoeken naar cannabisteelt te voeren en die hebben daar al tot merkwaardige resultaten geleid.”
ERIC POMPEN, FOTOGRAFIE THOMAS LEGRÈVE