Concepteur
Frans Van Praet
Frans Van Praet ontwerpt alles : van een gadget tot een stedenbouwkundig plan. Hij wil niet in een kastje worden gestopt als designer, ontwerper, decorateur of binnenhuisarchitect ; hij noemt zichzelf een concepteur. Hij gaat grenzenoverschrijdend tewerk en deinst er niet voor terug om de paden van de kunst en de architectuur te betreden. “Het minimalisme is dood”, beweert hij tot zijn grote voldoening.
TEKST : HENK VAN NIEUWENHOVE / FOTO’S : JAN VERLINDE
De Kloosterstraat in hartje Antwerpen is vooral bekend bij kunstliefhebbers ( De Zwarte Panter) en bij antieksnuffelaars (tientallen brocanteries). Maar tussen al die vitrines, volgestouwd met dingen die de vorige generaties achteloos hebben weggegooid, staat op nummer 15 een majestatisch gebouw : het Mercator-Orteliushuis. De imposante gevel is een pronkstuk van Brabantse hooggotiek (1547). Wanneer de zware poort door een freule (dochter Van Praet) wordt opengemaakt, stapt men over kasseien in een tussengang die de twee vleugels scheidt en uitgeeft op een prachtige binnenkoer. Wie hier binnenschrijdt, komt terecht in de leefwereld van Pieter Paul Rubens en zijn tijdgenoten. In illo tempore was de Kloosterstraat een voorname straat. Rubens woonde er een tijdlang, net als stadsgriffier Jacobus Brant, schilder Adriaan Brouwer en de aardrijkskundige Abraham Ortelius. Die woonde echter niet in nummer 15, maar verderop in de Kloosterstraat. De naam Mercator-Orteliushuis slaat dus nergens op, behalve op een historische vergissing. De bouwheer van het huis was immers een zekere Pieter De Deckere, een koopman in specerijen, die goed bevriend zou zijn geweest met Rubens. Zijn zonen bouwden de twee vleugels. Het achtergebouw werd in 1698 geconstrueerd en is een van de weinige voorbeelden in Antwerpen van Louis XIV-stijl. Merkwaardig is dat het achtergebouw ook een voorgevel heeft, die uitkomt in de Lange Ridderstraat (verborgen achter een schutting en een verwilderde stadstuin). De Kloosterstraat was inmiddels gedegradeerd tot een hoerenstraat waar de deftige burgers liever incognito langskwamen.
Vanop de binnenkoer gezien, cohabiteren de verschillende bouwstijlen harmonieus en natuurlijk. Frans Van Praet heeft er nog een dimensie aan toegevoegd door naast de epoquebeelden van Bacchus en Venus hedendaagse objecten te plaatsen : een ‘totem’ van Fred Bervoets en een eigen ontwerp, een grote groene pijp in kristal, een knipoog naar René Magritte. De combinatie van de Antwerpenaars Bervoets-Van Praet is niet toevallig, zoals we later binnen zullen merken.
Jarenlang heeft het gebouw er verlaten en verkommerd bijgestaan. Tijdens de oorlog kon de vereniging Historische Gebouwen van België een afbraak voorkomen. Nadien kwam het in bezit van de stad Antwerpen die er het Ethnografisch Museum in onderbracht, tot het gebouw wegens brandonveilig afgekeurd werd. Sedert een tiental jaren wordt het gelijkvloers ingenomen door het restauratie-atelier van de stad Antwerpen. De overige ruimten werden 5 jaar geleden voor een ‘redelijk’ bedrag verhuurd aan het Bureau Frans Van Praet, op voorwaarde dat het pand helemaal zou worden opgeknapt. Wat intussen is gebeurd.
Via een imposante
draaitrap komt men in de verschillende bureaus die door de ‘concepteur’ en zijn medewerkers worden ingenomen. In de trapzaal al botst men op grandioos werk van Bervoets uit zijn glorieperiode : bijtende spot en lieflijke tederheid, monsterachtige vormen en wilde kleuren, de verfkwast vol razernij en krolsheid, Louis Paul Boon op doek. We zullen nog meer hedendaagse kunstenaars tegenkomen in het huis : Jan Cox, Van Anderlecht, Jef Verheyen, Luc Van Soom, Ludo Gheysels, Hugo Heyrman… De stal van Adriaan Raemdonck is flink vertegenwoordigd. Frans Van Praet maakte actief deel uit van de groep tot het tot een breuk kwam met de galerijhouder. In kunst gaat het om emoties en dat eist vaak een tol. “We gingen plots tot een andere wereld behoren en konden geen brug meer leggen”, zegt Van Praet. “Jammer.” Hoogtepunt van de samenwerking was Wonen met Adriaan, een multifunctionele en conceptuele woon-installatie in een container, ontworpen samen met Fred Bervoets, en met Adriaan Raemdonck als levend onderdeel van het kunstwerk, in bed en in bad. Deze installatie dateert van toen er nog geen sprake was van installatiekunst. Met Bervoets bracht hij ook een hommage aan Ensor met een ‘Behekste kast’.
Multifunctioneel, multidimensionaal, multidisciplinair : het zijn sleutelwoorden voor Frans Van Praet, niet alleen op het vlak van kunst(en), maar ook wanneer het gaat om samenlevingsvormen, maatschappijconstructies, (inter)professionele netwerken, politiek. “Onze oude structuren zijn totaal achterhaald in Europa”, stelt Frans Van Praet. “Dat geldt net zozeer voor het invullen van een sociaal plan Renault als voor culturele zaken. We moeten ons stilaan de vraag gaan stellen hoe zwaar onze gesofisticeerde evolutie van de middeleeuwen tot nu nog doorweegt. Men kan zich niet langer opstellen alsof men alleen op de wereld leeft. Het heeft toch geen zin in een cocon te leven, als men zich op een paar seconden naar Amerika kan verplaatsen. Ik zie voor mij die snelweg en ik probeer me daarbij af te vragen wat goed is en wat slecht is. Ik ben jaloers op filosofen. Wittgenstein bijvoorbeeld wist al : “Vooruitgaan is geen vooruitgang”. Hoe kunnen we nu van dit vooruitgaan een vooruitgang maken ? Een concepteur moet in de gelegenheid worden gesteld een team van specialisten samen te stellen : architecten, ingenieurs, artiesten, softwaredeskundigen… In Amerika werkt het zo, maar bij ons nog niet.” Je kan nog verder gaan en er sociologen, psychologen, politologen bij betrekken. Voor je het weet, bouw je niet meer aan architectuur of stedenbouw, maar aan een wereld, een leefwereld. Alles is tenslotte aan elkaar gelinkt. De wereld als één groot concept.
Voorbij het bureau
van Frans Van Praet, de zaal met de maquetten en de ruimte die door de ontwerpers en tekenaars wordt benut, komen we in een lange kamer waar ‘sculpturen van de natuur’ op sokkels werden bijeengebracht : stukken hout, gesprokkeld over heel de wereld, grillig van vorm of gepolijst, suggestieve of abstracte schoonheid. Dan komen we in de ridderzaal, de pronkzaal van het gebouw. De planken vloer en het plafond van stucwerk zijn nog origineel. De zoldering is een kopie van die van het kasteel van Chimay. De grote schouw is er nog, maar de Delftse tegels waarmee ze bezet was, zijn afgebroken. Door het vensterglas in lood komt getemperd natuurlijk licht binnen dat de meubelen en objecten tot leven brengt. Hier vinden we hedendaagse kunst (Fred Bervoets met een bloederig werk Cicatrice) een aantal designcreaties van grote meesters (Magistretti, Scarpa…) en van Frans Van Praet. Een tafel Farfalla als een vlinder, opgebouwd uit twee cirkels die in elkaar overvloeien. Vier kastjes in één als hommage aan de eerste maanlanding, een van zijn eerste modulaire objectmeubelen. Schetsen van ontwerpen die nooit verwezenlijkt werden : “Soms is het ontwerp voldoende en hoeft het niet eens gerealiseerd te worden”. Het prototype in brons van het stoeltje dat later door Val Saint-Lambert in kristal vervaardigd werd (mondgeblazen en handgeslepen) voor de wereldtentoonstelling in Sevilla. Geheel volgens de Egyptische canon opgebouwd : de grote cirkel met een half ingewerkte kleine cirkel die samen een ei vormen : oervorm, symbool van leven, basisvorm volgens de welke de Egyptenaren hun piramides bouwden. Via Pieter De Bruyne heeft Van Praet de geheimen van de Egyptische canon leren doorgronden. De Sevilla Chair of Drop Stool werd intussen ook in polyester vervaardigd en maakt deel uit van een wereldselectie ’50 Chairs’, te boek gebracht door Mel Byars, met een voorwoord van Alexander von Vegesack, directeur van het toonaangevende Vitra Design Museum in Weil am Rhein. Van Praet neemt er plaats in de galerij van de groten : Citterio, Gehry, Morozzi, Arad, Starck. “Ik ben een laatbloeier”, lacht Frans, die op weg is naar de 60.
Een laatbloeier en een eclecticus, zo lijkt het na een wandeling door het Mercator-Orteliushuis. We vinden er meubelen terug van Mendini, Le Corbusier, Thonet, Joe Colombo, Hoffmann, et alia. De woonruimte op de bovenverdieping is volstrekt antiminimalistisch. In de kamers kan je blijven snuisteren in uitpuilende kasten, genieten van kunstwerkjes en objecten, dingen die achteloos rondslingeren. Alleen geschikt voor mensen die houden van gezellige rommel, huiselijke chaos, elementen die in het design als ouderwets worden bestempeld. “Het minimalisme is dood”, poneert Frans Van Praet. “We gaan nu naar een periode waarin de intrinsieke kwaliteiten van het materiaal, zowel technisch als esthetisch, weer de vormgeving zullen bepalen. En verder geloof ik in de multifunctionaliteit van een meubel. Bijvoorbeeld : een kast, die tegelijk bed, bar, bureau, trap kan zijn.”
Toch woont Frans Van Praet niet in dit prachtige pand. “Ik heb het geprobeerd, maar ik kan het niet. Het zou mij storen om van de ridderzaal bijvoorbeeld een woonkamer of salon te maken. Ik heb het gevoel alsof ik in dit oude pand, waar de geschiedenis in de muren zit, in een theaterdecor terecht kom. Ik kan er geen 24 uur in leven.”
Na zijn studies
aan het Hoger Instituut Sint-Lucas in Brussel, begon Van Praet schoorvoetend als ontwerper van ‘eigentijdse gebruiksgoederen’. Hij heeft zijn carrière stelselmatig opgebouwd en kwam via stijloefeningen als minimalisme, Memphis (“Ik kan, alles mag, ik val op”) en geometrisch kubisme tot zijn eigen uitgepuurde non-minimalistische stijl. Canon, modulatie, concept en materiaal zijn de ordewoorden. Bekende ontwerpen van zijn hand zijn : het meubelprogramma Birds, de Mondriaan kast, de Bi-kwadraat-tafel, het metalen kastenprogramma Xenakis en Milhaud, de kapstokken- Papyrus, enzomeer. Hij werkte samen met Andrea Bransi, Colombo, Pieter De Bruyne en andere grote namen. Na Sevilla stelde Philippe Starck hem voor om samen een project op te zetten rond de Drop Stool, maar de Fransman kopieerde het stoeltje schaamteloos en liet het eveneens bij Val Saint-Lambert vervaardigen.
Van Praet was mede-ontwerper van het Belgisch paviljoen in Sevilla en is ‘hoofdconcepteur’ voor de expo Lisboa ’98 (Zie Trends nr. 15 van 10/4/97). Daar kan hij naar hartelust spelen met modules en de conceptuele invulling ervan : zijn geliefkoosde bezigheid. Tevens werkt hij momenteel aan een grootschalig project voor het Gemeentekrediet dat in de honderden miljoenen loopt. De Passage 44 en de relatie met de aanpalende gebouwen van de bank werden totaal herdacht en de uitvoering van de plannen is begonnen. Hij heeft grootse kunstprojecten lopen in Nevada, waar hij in samenwering met de uitgeweken Antwerpse kunstenaar Albert Szukalski een (museum)piramide wil bouwen (volgens de Egyptische canon zijn ultieme droom) met gecompresseerde consumptiegoederen : een Centre Pompidou voor de States, een symbool voor de Amerikaanse maatschappij van vandaag, een concept dat het ‘avontuur’ van de mensheid illustreert. Om dat project te verwezenlijken, heeft hij zelfs president Clinton aangeschreven. Van Praet is een (dag)dromer. Maar : if you can dream it, you can do it ! En trouwens : dromen kunnen ook tot bevrediging leiden.
Toen hij op een hete dag aan de rand van de woestijn in een schier volledig verlaten spookstad een saloon binnenstapte om zijn dorst te lessen, kreeg Frans een stoel onder de billen geschoven die hij zelf ooit voor een Duits merk ontworpen had. Via het Amerikaans leger en vele omzwermingen was het ding een eigen leven gaan leiden en daar terechtgekomen, wachtend op zijn meester. Een Pinocchio-verhaal.
De grootste voldoening heeft Frans Van Praet echter gehaald uit zijn queeste naar de ‘moedertent’ of Meylemans-tent : de eerste spiegeltent die in Vlaanderen gemaakt werd. Spiegeltenten waren in de jaren ’20 en ’30 het orgelpunt van de kermissen. De kermisboer die zijn beste pak aantrok en ging dansen in een wereld van glitter en glamour. De demonteerbare tenten waren een Kempens product en een staaltje van verbluffend technologisch inzicht, beheersing van de materialen en het ambacht. Op een bepaald moment waren er 130 tenten en de concurrentie was zo hevig dat er ware vendetta’s uitbraken (die nu nog voortleven in sommige families) en menige tent in brand werd gestoken. Een boeiend sociologisch gegeven. Maar ook een interessant gegeven om het vlak van design, met een link naar art nouveau.
Frans Van Praet was gepassioneerd door deze spiegeltenten, restaureerde er een groot aantal (waarvan er enkele in buitenlandse musea zijn terechtgekomen) en gebruikte er ook eentje op de biënnale van Kortrijk voor een tentoonstelling rond Thonet. Het resultaat was verbluffend. Een concept tot essentie herleid : een Thonet-stoel in het midden van een spiegeltent. Het decor dat meerwaarde geeft aan het object en vice versa. Retro van de bovenste plank. Ondanks de stilte kon je in de tent de muziek van het balorkest en het ritselen van de rokken horen. “Decoreren is zonder woorden spreken”, zegt Frans Van Praet. Na deze stunt in Kortrijk (“financieel een ‘alles-of-niets’-risico”) was zijn naam gemaakt en nam zijn carrière een hoge vlucht.
Frans Van Praet in de grote ridderzaal van het Mercator-Orteliushuis. Omringd door ‘sculpturen van de natuur’, eigen ontwerpen o.a. object-meubel als hommage aan de eerste maanlanding en Sevilla-stoeltje in rood polyester, een bloederige Fred Bervoets.
Het minimalisme is dood (sic). De intrinsieke kwaliteiten van het materiaal zullen weer de vormgeving bepalen.
Op de binnenkoer : de pijp in kristal als hommage aan Magritte ; de Sevilla-bank en een tijdloze Venus.
Het Mercator-Orteliushuis : natuurlijke combinatie van stijlen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier