CAUGHT-IN-THE-MIDDLE
Determinerende rol van de overheid.
Met 5% van het bruto binnenlands product ( BBP) is de bouw een belangrijke sector in de Belgische economie. Tussen 1985 en 1997 bedroeg de gemiddelde reële groeivoet 2,4%. Hiermee scoort deze bedrijfstak lichtjes beter dan het nationaal gemiddelde van 2,1%.
Uit econometrisch onderzoek van Filip Abraham, professor aan de KU Leuven, blijkt dat de toegevoegde waarde van de Belgische bouw voor 55% te danken is aan sectorspecifieke groeideterminanten. Vooral de overheid – goed voor ongeveer 20% van de totale vraag – speelt een belangrijke rol. Toch neemt haar belang geleidelijk af. “In 1997 ging ongeveer 25% van de totale investeringen naar de burgerlijke bouwkunde, terwijl dit in 1981 nog de helft bedroeg. Toch blijven de publieke instellingen een belangrijke klant, vooral voor de grotere aannemers en leveranciers. Daarom oefent het budgettair beleid van de federale en regionale regeringen een sterke invloed uit op de perspectieven van de sector,” vertelt Abraham.
Voorts legt de overheid het algemeen regulerend kader vast. “Vooral de belastingdruk is essentieel voor het bouwgedrag. Denk maar aan het BTW-tarief en de fiscale aftrek van woningen. Bovendien is de bouwnijverheid een rentegevoelige sector. Wijzigingen in de reële interestvoet blijven niet zonder gevolg voor het consumptie- en investeringsgedrag, die een directe weerslag hebben op de vraag naar goederen en diensten uit de sector,” aldus de professor.
De Belgische bouwbedrijven spelen op internationale schaal nauwelijks mee. In de top-75 van de Europese Commissie komen onze nationale leiders – CFE en Besix met een geconsolideerde omzet van respectievelijk 26 en 22 miljard frank – niet voor. Opvallend is wel dat negen van de tien grootste aannemers in ons land in buitenlandse handen zitten. Abraham: “Ongetwijfeld beschikken de Belgische ondernemingen op hun nationale markt over sterke troeven. Niettemin worden zij mogelijk bedreigd door wat in de bedrijfseconomische literatuur het caught-in-the-middle-syndroom genoemd wordt. In zo’n scenario zullen globale groepen hen enerzijds wegconcurreren op de eigen markt door middel van een prijzenslag of een escalatie van uitgaven voor gespecialiseerd materieel. Bovendien missen zij de nodige flexibiliteit om zich waar te maken in het lokale of regionale marktsegment.”
Ten slotte kenmerkt onze bouwsector zich door een verticale integratie tussen grotere en kleinere aannemers. Abraham besluit: “In 1994 werd 27% van alle werken in onderaanneming uitgevoerd. Deze praktijk biedt KMO’s de kans deel te nemen aan grotere projecten.”
Eric Pompen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier