BRUSSEL ECONOMISCH ONLEEFBAAR
Veel bedrijven halen de neus op voor de hoofdstad. Wordt Brussel wel goed bestuurd? Is het interessant voor investeerders? Trends vroeg het aan Brussels begrotingsminister Guy Vanhengel en Johan Van den Driessche, oud-voorzitter van Voka Comité-Brussel.
Het Brussels Gewest werkt mijns inziens niet. Brussel heeft niet de kritische massa, zoals oppervlakte en de structuren, om op een vrijwel autonome wijze efficiënt te worden bestuurd. Bovendien is Brussel via de gewestgrens afgesloten van zijn economische hinterland, wat een gecoördineerd beleid onmogelijk maakt. (…) Ook en vooral in economische kringen wordt dit besef steeds groter.” Zo sprak Johan Van den Driessche, ex-voorzitter van Voka-Comité Brussel en partner bij KPMG, toen hij onlangs de Albert De Cuyperprijs in ontvangst nam. Dat is een prijs die het Vlaams Komitee voor Brussel (VKB) uitreikt aan iemand die zich inzet voor de positie van de Vlamingen in Brussel. De feiten lijken Van den Driessche gelijk te geven: Brussel zorgt voor 20 % van het bbp, maar kampt met armoede en werkloosheid (22 %).
Guy Vanhengel (VLD), minister van Begroting en Financiën in de Brusselse gewestregering, weigert zich aan te sluiten bij dat negativisme. Brussel heeft problemen, maar wordt goed beheerd en is budgettair zelfs gezond, luidt zijn stelling. Vorig jaar verlaagde hij zelfs de gewestbelastingen. Een vreemde beslissing als we weten dat Brusselse excellenties om de haverklap bedelen om extra middelen. “Je moet alles in het juiste perspectief plaatsen,” benadrukt Vanhengel. “Ik heb die belasting kunnen halveren onder meer dankzij de inkomsten van het casino en door een beter financieel beheer via een centraal financieringsorgaan. De belasting gaat nu 89 euro bedragen, terwijl het vroeger 189 euro was met indexeringen.”
TRENDS. Men spreekt over goed beheer, maar de structuren volgen niet. Er zijn verschillende niveaus: gewest, gemeenten, gemeenschappen …
GUY VANHENGEL. “Laten we het eerst hebben over financieel beheer. Vlamingen hebben een totaal verkeerd beeld van het Brussels gewest. Hun beeld dateert uit de jaren tachtig. Woelige communautaire jaren, toen we vaak op tv kwamen. Er is ondertussen wel wat veranderd. Ik heb de voorbije jaren een bonus van 295 miljoen euro gecreëerd in functie van de norm die mij wordt opgelegd door de Hoge Raad voor Financiën. Waardoor ik iedere keer beter scoor dan de norm. De Brusselse schuld die bij de vorming van het gewest in 1989 140 % van ons inkomen bedroeg, is herleid tot 65 %. Relatief gezien scoren wij hier beter dan Vlaanderen en ook technisch staan wij aan de kop. Een voorbeeld: wij voeren sinds 1 januari een dubbele boekhouding, terwijl de andere overheden die toepassing voor zich uitschuiven. Vlaanderen zegt dat Brussel een kluwen is, maar dan gaat het niet meer over ons budgettaire beheer. Dat komt omdat we negentien gemeenten en een gewestparlement hebben, en dat samenspel van instellingen is niet altijd doorzichtig.”
Die negentien gemeenten betekenen honderden mandaten.
VANHENGEL. “De veelheid aan politici en mandaten moeten we relativeren. Het gewest telt een miljoen inwoners en als ik alle mandatarissen bij elkaar tel, kom ik uit op 631. In Vlaams-Brabant, met een miljoen inwoners, telt men twee tot drie keer meer mandaten. Maar ik geef toe dat de verhouding tussen het gewest en de gemeenten problemen veroorzaakt. Dat komt omdat de drie gewesten op een uniforme manier tot stand zijn gebracht en dat is niet echt logisch. Wij zijn qua oppervlakte kleinschalig, volledig verstedelijkt en dus moet je bevoegdheden zoals mobiliteit of openbare werken in een andere relatie met de gemeente beheren dan bijvoorbeeld in Vlaanderen. Maar binnen de Brusselse politiek groeit de vraag om daar iets aan te doen. De eerste stap was de creatie van de zes politiezones. Tien jaar geleden zouden alle burgemeesters ‘njet’ hebben gezegd. Op sommige punten kan je gemeenten meer responsabiliseren, ik denk aan lokale netheid en mobiliteit.”
JOHAN VAN DEN DRIESSCHE. “Het gewest vergelijken met Vlaams-Brabant is wellicht niet de juiste benchmark, omdat Brussel veel kleiner is. Het is de concentratie van mandaten op een kleine oppervlakte die zorgt voor inefficiëntie. Denk aan de ruimtelijke ordening, dat is de logica zelf. Op dat vlak telt Brussel één beslissingsnemer per vierkante kilometer, in Wenen is dat een per 450 vierkante kilometer. Dat zorgt voor aberraties voor de inwoners, maar ook voor het economische leven. Het is een ramp als je een bouwwerf wil plaatsen op twee gemeenten. Er zijn invalswegen die versmallen aan een gemeentegrens. Het zou goed zijn als een aantal bevoegdheden weggehaald worden van de gemeenten en op gewestniveau worden gebracht.”
Ruimtelijke ordening blijkt een groot probleem. Zijn er genoeg terreinen voor economische activiteiten?
VANHENGEL. “Er zitten een aantal belangrijke projecten in de pijplijn. Zo hebben we een groot multifunctioneel stadion nodig. Daarover bestaat een consensus binnen de regering. We hebben ook nogal wat grondreserves. Het gewest heeft bijvoorbeeld het Josaphatstation gekocht van de federale overheid. We hebben terreinen in Oudergem, er zijn mogelijkheden in de omgeving van Volkswagen Vorst. Wij hebben een lijst gemaakt van die grote infrastructuren die we willen inplanten, onder andere een nieuw Vorst Nationaal. Samen met de gemeenten gaat het gewest de knoop doorhakken.”
VAN DEN DRIESSCHE. “Dat zijn prima initiatieven, die tot stand komen doordat het gewest de gemeenten over de streep trekt, dus tijdrovend en met het risico op onvolkomen beslissingen. Er moet structureel iets veranderen, bijvoorbeeld door infrastructuurwerken over te hevelen naar het gewest. Ik vind bovendien dat er meer structurele samenwerking nodig is met andere gewesten. Noodgedwongen geografisch, maar ook omdat die verstrengeling economisch zeer nauw is.”
Brussel en Vlaanderen staan op dat vlak te veel in concurrentie?
VAN DEN DRIESSCHE. “Het zou interessant zijn om dat vanuit helikopterperspectief te bekijken. Economisch gezien is de creatie van het volwaardige derde gewest Brussel geen goede zaak geweest. Het zet de Brusselse politici te fel aan de aandacht te richten op Brussel als woonfunctie en te weinig op haar huidige economische rol die ze speelt voor heel België en haar internationale rol, al probeert de huidige regering daar toch al iets aan te doen. Bovendien heeft het Brussel van zijn economische hinterland afgesloten.”
VANHENGEL. “Dat weet ik niet. Wij produceren in Brussel toch 20 % van het bbp. Maar wij krijgen in de financiering van dit land slechts 10 % terug.”
De pendelaars lopen weg met 10 %.
VANHENGEL. “Uiteraard. Maar wij hebben ervoor gezorgd dat Vlaams- en Waals-Brabant, net als Beieren, tot de rijkste gebieden van Europa behoren. We zijn niet alleen de economische motor, we dragen ook nog alle lasten. Al wie laaggeschoold is of moet leven van het OCMW, komt naar de stad. We exporteren ondertussen de lusten. Het stoort mij dat Brussel daarop wordt bekritiseerd. Men noemt ons een bende krabbers omdat wij veel werklozen tellen.”
VAN DEN DRIESSCHE. “Ik denk dat de problemen in Brussel eigen zijn aan de grootstad, maar ook aan de manier waarop Brussel als gewest wordt georganiseerd. Je moet in een structuur werken die je werd aangeleverd en waar je het beste van moet maken. De werkloosheidsgraad ligt hoog in Brussel, dat is eigen aan alle grootsteden, maar Brussel staat op dat vlak wel aan de top. Dat wil niet zeggen dat de politici hun job niet goed doen. Maar wat krijgen ze om mee te werken? U bent uit het goede hout gesneden om de internationale rol van Brussel te benadrukken en het economische belang te onderlijnen. Maar niet iedereen van uw huidige of vroegere collega’s denkt dat.
“De gewestvorming zorgt voor concurrentie tussen de deelstaten. Brussel heeft het als kleinste gewest niet makkelijk. Ik denk aan het aantrekken van buitenlandse investeringen. Brussel heeft daarvoor de middelen niet. Al was het maar op het vlak van infrastructuur om te kunnen investeren. Het economisch opdelen van Brussel en Vlaanderen werkt tegen Brussel.”
VANHENGEL. “Je mag twee zaken niet met elkaar verwarren. De sociaaleconomische realiteit kent een spontane evolutie, maar de administratieve indeling van dit land is iets anders en is het gevolg van een lange geschiedenis. Ik ben de eerste om te zeggen dat men niet aan de grenzen in België mag tornen. Ik ben een absolute voorstander van de administratieve opdeling zoals die is. Waar ik het wel mee eens ben, is dat we los daarvan samenwerkinsgverbanden moeten scheppen die toelaten dat de economie verder evolueert. Het beste voorbeeld is de luchthaven van Zaventem. Voor mij mag je de problematiek van de geluidsnormen federaliseren, terwijl we nu in een kluwen zitten vanwege bevoegdheidsverdelingen. Maar we zijn er toch in geslaagd een samenwerking tot stand te brengen tussen de VDAB en haar Brusselse tegenhanger, de BGDA.”
Niets te vroeg.
VANHENGEL. “We hebben het toch gedaan. Het aantal Brusselaars dat in Vlaams-Brabant actief is, is met 15 % toegenomen. Voor de rest zijn er het voorbije jaar in Brussel 25.000 nieuwe jobs gecreëerd. En voor 17.000 daarvan komen er Nederlandstaligen uit Vlaanderen. Je mag dus geen administratieve barrières opzetten die remmend werken.”
VAN DEN DRIESSCHE. “Ik vind dat een prima zaak, maar Voka vindt dat het kader dat je creëert, permanent moet zijn. Men probeert ad hoc tot een overeenkomst te komen. Je moet tot een soort van Brusselse samenwerkingscommissie komen waar de andere gewesten in aanwezig zijn, waar materies worden toegewezen en waarin men verplicht is om tot een overeenkomst te komen.”
VANHENGEL. “( steekt vinger op) Die bestaat al.”
VAN DEN DRIESSCHE. “Op federaal niveau, maar niet op gewestniveau. Op het overlegcomité worden er dingen op tafel gelegd wanneer er een probleem is. Dat vind ik niet goed.”
In Vlaanderen bestaat het beeld dat Brussel veel lasten heeft, maar ook veel geld krijgt. Zoals een vergoeding voor zijn hoofdstedelijke functie.
VANHENGEL. “Dat zijn peanuts.”
100 miljoen euro?
VANHENGEL. “Wat is dat op een federale begroting?”
Maar wat wordt ermee gedaan? Is het een blanco cheque?
VANHENGEL. “Een cheque waarmee we investeren in openbaar vervoer, is ook goed voor de pendelaars. Ik denk aan het opblinken van de bollen van het Atomium. Dat heeft ons 25 miljoen euro gekost, voor een nationaal monument nota bene. De kerk van Laken werd gerestaureerd. Dat geld is weinig in vergelijking met wat we zouden mogen claimen op basis van wat wij bijdragen tot het bbp.”
VAN DEN DRIESSCHE. “Het bbp van Brussel is inderdaad hoger dan de andere gewesten. Maar de gemiddelde loonkosten liggen 20 tot 30 % hoger dan in de rest van het land, omdat er ook meer hooggeschoolden zijn. Of er iemand op de metro weinig of veel verdient, die metro moet toch rijden. Uw kosten als gewest liggen daarom niet noodzakelijk hoger, uw opbrengst wel. De vraag is of de rijkdom die hier gecreëerd wordt, hier moet blijven.”
Dan zitten we bij de discussie over het heffen van belastingen op de werkplaats.
VAN DEN DRIESSCHE. “De internationale belastingregels stellen dat je belast moet worden waar je werkt. Het is ook daar dat je als werknemer meestal van de lusten geniet, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Maar op dat principe bestaan uitzonderingen die juist in dit geval relevant zijn, zoals de grensarbeidregeling tussen België en Frankrijk. Die bepaalt dat je wordt belast waar je woont en van de lusten geniet. Dat er met de pendelaars rekening moet worden gehouden in de financiering kan ik begrijpen. Maar als we dat doen, moet er een bredere analyse gebeuren.”
Zoals?
VAN DEN DRIESSCHE. “Uit berekeningen van Voka en Trends blijkt dat de opbrengst per inwoner in Brussel voor alles wat te maken heeft met onroerend goed (onroerende voorheffing, registratierechten…) 1000 euro hoger ligt dan in de andere gewesten. Dat komt omdat de kadastrale inkomens zo hoog zijn. Dat is een bonus vanwege de functie als hoofdstad. En die belastingen worden overigens in aanzienlijke mate door niet-Brusselaars of bedrijven gedragen.”
VANHENGEL. “Je moet een vergelijking maken met andere modellen. Ik neem het voorbeeld van Berlijn. Het staat buiten kijf dat als je een hoofdstedelijke rol vervult, je diensten verleent die niet alleen de inwoners moeten financieren. In Duitsland wordt een aantal zaken in de algemene herverdeling gecompenseerd door de pendelaars. Ik hoef niet de volledige inkomstenbelastingen te hebben van de 350.000 pendelaars naar Brussel. Maar nu heb ik daar niets van.”
VAN DEN DRIESSCHE. “Misschien is het ook niet nodig.”
VANHENGEL. “Toch wel, want ik sta voor enorme uitdagingen. Mobiliteit slorpt een derde van de Brusselse gewestbegroting op. Huisvesting kost veel, maar is ideaal om de druk op Vlaams-Brabant te verminderen. En hier moeten we meer dan elders investeren in het onderwijs vanwege het grote aantal werklozen. Er zijn hier 10.000 arbeidsplaatsen die niet beantwoorden aan de opleiding die we hier aan de kinderen in dit gewest geven. Als we jongeren degelijk willen opleiden, moeten we een systeem hebben dat gefocust is op meertaligheid. Dat betekent onderwijs van hoog niveau. Dat hebben de Vlamingen, met als gevolg dat wij marktaandeel innemen van de Franstaligen. Zij hebben daar een probleem.”
VAN DEN DRIESSCHE. “U hebt het antwoord zelf gegeven: ze falen bij gebrek aan middelen. De Franstaligen moeten eerst hun huiswerk doen. Van de Franstaligen uit het technisch en beroepsonderwijs verlaat 70 % de school zonder diploma.”
VANHENGEL. “Het Franstalige onderwijs kampt hier met een gebrek aan middelen, en de Franstaligen hebben al veel middelen verbrast door ze door te sluizen naar Wallonië via wat zij des accords intrafrancophones noemen. Daar ben ik tegen en dat maakt mij bij Franstaligen niet populair. In het vorige regeerakkoord heb ik 25 miljoen euro vrijgemaakt voor het onderwijs, met een 80/20-verhouding. Dat geld gaat naar de gemeenschapscommissies. Het Vlaamse luik is integraal geïnvesteerd in pedagogische ondersteuning en bakstenen. Wat de Franstaligen gedaan hebben met dat geld, is mij niet echt duidelijk. Dat moet veranderen.”
Alain Mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier