Boer, brouwer, bankier
Voor velen gaat Paul De Keersmaeker de geschiedenis in als minister van Landbouw. De jongste vijf jaar speelt hij evenwel een vooraanstaande rol in het bedrijfsleven. In “De toegevoegde waarde” belicht hij zelf zijn dubbele carrière.
Toen Paul De Keersmaeker in 1968 voor het eerst verkozen werd als volksvertegenwoordiger, stuitte hij meteen op een kregelige Paul Vanden Boeynants. Blijkbaar was het nooit de bedoeling geweest dat de jonge burgemeester van het kleine Kobbegem verkozen zou worden. VDB triomfeerde weliswaar met 117.000 voorkeurstemmen, maar op zijn eigen Brabantse CVP-PSC-kartellijst rezen immense problemen. Een rist Vlamingen op onverkiesbare plaatsen hadden het gehaald en verdrongen zijn Franstalige vrienden. Van Vlaamse stemmen hield hij zielsveel, maar die hoefden toch niet tot Vlaamse verkozenen te leiden ? Prompt ordonneerde hij De Keersmaeker, die pas op de 16de plaats op de lijst stond, bij zich te komen en zette hem onder zware druk om ontslag te nemen. Dat zou de weg vrijmaken voor de niet-verkozen Jean-Charles Snoy et d’Oppuers. De brave burgervader stribbelde echter tegen en legde de zaak voor aan het partijbestuur, dat finaal een andere elegante oplossing bedacht. Zijn nationale politieke carrière kon beginnen. Het verloop ervan, net als van zijn latere loopbaan in het bedrijfsleven, kunnen we stap voor stap volgen in De toegevoegde waarde. Journaliste Anne-Marie Wilssens zorgde voor de verwerking van de zakelijke autobiografie.
KOBBEGEM.
De bakermat van De Keersmaeker lag in de Brabantse landelijke burgerij. Zijn ouders hadden een brouwerij en boerderij in Kobbegem. In 1929 werd Paul geboren, tweede kind in een rij van vier. “We hadden een vijftiental melkkoeien, de grootste melkveestal van het dorp. Vandaag de dag is zo’n aantal natuurlijk belachelijk klein.” De brouwerij produceerde lambic en geuze. “Maar mijn vader was reeds voor de oorlog begonnen met de productie van speciale bieren.” Pas in 1972, op het ogenblik dat zijn politieke carrière in een stroomversnelling kwam, namen Paul en zijn broer André de brouwerij over. Ze keerden terug naar de geuze en bouwden de zaak uit tot een welvarende kmo. In 1988, toen zich nieuwe investeringen opdrongen, trok Paul zich uit het bedrijf terug. Een neef heeft er nu de leiding.
Als uitvalsbasis van iemand die geruime tijd het landbouwbeleid van ons land dicteerde en momenteel het office of the chairman voorzit van Interbrew, kan de exploitatie van een brouwerij-boerderij hoogst interessante weetjes opleveren. Ten slotte werd De Keersmaeker daar, net als in het jezuïetencollege van Aalst, getogen. Veel meer dan het drama van de vroege dood van zijn vader, die bij een bedrijfsongeval in 1945 het leven verloor, komen we echter niet te weten. Voorts verwijst hij naar zijn afkomst alleen om zijn politieke overtuiging min of meer te verklaren : “De burgerij in het Pajottenland was in grote meerderheid katholiek en CVP-gezind en mijn familie was geen uitzondering op de regel. Dus werd ook ik actief in de CVP. Het was allemaal vanzelfsprekend, ik heb er met mezelf geen grote filosofische debatten over gevoerd.”
Die frase typeert het boek. Het lijkt te vanzelfsprekend. In plaats van een broeierig egodocument dat inzicht verschaft in zijn beslissingen en zijn dubbele loopbaan, houdt De Keersmaeker het bij een koel verslag van zijn activiteiten. Hij zet de gekende feiten op een rij, licht af en toe de sluier even op, maar geeft de indruk nooit het achterste van zijn tong te laten zien. Wie dramatische afrekeningen en ronkende onthullingen verwacht, is aan het verkeerde adres. De Keersmaeker geeft hooguit enkele speldenprikken, zoals de sneer naar de Vlaamse VDB.
GENERALE.
Al tijdens de hoogdagen van VDB leek De Keersmaeker uitgespeeld te worden als flamand de service. Volgens kwatongen kreeg hij die rol ook toebedeeld in het bedrijfsleven. Toen in 1992 een eind kwam aan zijn politieke carrière, begon hij een opmerkelijke opmars in de grote Belgische groepen. Hij grossierde al gauw in bestuurs- en zelfs voorzittersmandaten. Vooral bij Interbrew, de Kredietbank, Corona-Lotus en Vamo Mills vinden we hem terug, maar ook bij kredietverzekeraar Cobac, bij Tractebel en Union Minière. “Dat laatste was een uitvloeisel van mijn rol als raadgever van de Generale Maatschappij van België.”
De interessantste passages vinden we niet waar hij ontkent dat hij een politieke vazal van de Boerenbond was, maar waar hij terloops de overnameperikelen van Labatt door Interbrew weergeeft. “We hadden vastgesteld dat de studie van het bod ons ongeveer een half miljard frank zou gaan kosten, een som die we dreigden te verliezen omdat de Canadese wetgever kandidaat-overnemers maar weinig bescherming biedt.” Daarom werd een break-up fee bedongen van een dollar per aandeel als de zaak niet doorging. Die clausule zou een andere overnemer twee miljard frank extra kosten. Proost.
LUC DE DECKER
Paul De Keersmaeker, De toegevoegde waarde. Lannoo, 147 blz., 595 fr.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier