Beter statuut voor meewerkende echtgeno(o)t(e)
Als koppel samen in de zaak staan, het is geen sinecure. U gaat letterlijk slapen met uw werk, en de fiscus helpt ook al niet voor een goeie nachtrust. De overheid wil het stelsel van de ‘meewerkende echtgenoot’ evenwel opwaarderen.
Elke zelfstandige probeert zijn geldstromen als een goede huisvader optimaal te organiseren. De minst belaste weg vinden die door de fiscus niet in twijfel wordt getrokken, hoort daar natuurlijk bij. Vaak werken zelfstandigen vele uren per dag om hun zaak te beredderen. En in veel gevallen is dat een duobaan: de huwelijkspartner werkt mee in de zaak en heeft een aanzienlijk aandeel in de resultaten.
Maar wordt hij of zij daarvoor beloond? Vaak is voor de “meewerkende echtgeno(o)t(e)” geen apart sociaal stelsel voorzien. De meehelpende huwelijkspartner bouwt dan geen eigen sociale rechten op en blijft aangewezen op het welslagen van de zaak. Sinds kort wil de wetgever daar echter iets aan doen.
Wanneer mag u uw partner betalen?
Een zelfstandige die door zijn echtgenote geholpen wordt in de uitoefening van zijn beroep, kan haar een deel van zijn netto-inkomen toekennen. De toekenning vormt een beroepsinkomen voor de meewerkende echtgenote.
Die regeling geldt voor exploitanten van een handels-, nijverheids- of landbouwonderneming en voor beoefenaars van vrije beroepen of andere winstgevende bezigheden. Sinds 1 januari 1997 zijn zelfstandige bedrijfsleiders van vennootschappen uitgesloten. Tot eind 1996 bestonden er twee fiscale categorieën: bestuurders en werkendevennoten. Sinds 1 januari 1997 bestaat er nog maar één categorie: bedrijfsleider. Die categorie is echter niet gelijk aan de som van de twee vroegere groepen. De bedrijfsleider hoeft trouwens niet langer een zelfstandige te zijn; ook werknemers kunnen bedrijfsleider zijn. De fiscale definitie van bedrijfsleider heeft veeleer met de uitgeoefende functie te maken. Een bedrijfsleider is een natuurlijk persoon die de functie van zaakvoerder of bestuurder heeft, en die in de vennootschap een leidinggevende functie vervult, buiten de arbeidsovereenkomst. Die fiscale categorie kan dus géén aanspraak maken op de toekenning aan de meewerkende echtgenote. Voor de vroegere categorie van de werkende vennoten vervalt daardoor de mogelijke toewijzing van een deel van het inkomen aan de meehelpende partner.
Fiscaal gezien is dit statuut voordelig: er gebeurt immers een overdracht van een hoog belast inkomen bij de echtgenoot naar een lager belaste schijf bij de meewerkende echtgenote.
Om van de toekenning te kunnen genieten, moet echter een aantal voorwaarden vervuld zijn.
1.Echt helpen. De echtgenote moet de zelfstandige daadwerkelijk helpen in de uitoefening van haar beroepswerkzaamheid.
2.Eigen inkomen. Om in aanmerking te komen, mag de meewerkende echtgenote tijdens het belastbaar tijdperk geen persoonlijk inkomen uit een afzonderlijke werkzaamheid genieten dat hoger is dan 10.020 euro (aanslagjaar 2002). Die grens wordt beoordeeld na aftrek van beroepskosten en bedrijfsverliezen.
3. Normale bezoldiging. De toegekende inkomsten moeten overeenstemmen met een normale bezoldiging voor de prestaties van de meewerkende echtgenote. In principe is de toekenning beperkt tot 30% van de beroepsinkomsten van de belastingplichtige. Dat maximum mag overschreden worden wanneer wordt aangetoond dat de duur, belangrijkheid en de aard van de prestaties van de meewerkende echtgenote haar kennelijk recht geeft op een groter aandeel. Recente rechtspraak is nogal restrictief bij de interpretatie van dit begrip. Wanneer bijvoorbeeld een specifieke opleiding vereist is waarvan de toegang gereglementeerd is (bijvoorbeeld architectuur), zal de prestatie van de echtgenote geen aanleiding geven tot een toekenning van meer dan 30%.
4.Fiscale echtgenoten. De toekenning is alleen mogelijk wanneer de belastingplichtigen fiscaal als echtgenoten beschouwd worden. Echtgenoten die voor een belastbaar tijdperk fiscaal als alleenstaanden worden gezien, komen bijgevolg niet in aanmerking (zoals in het jaar van het huwelijk, vanaf het jaar na feitelijke scheiding, in het jaar van ontbinding van het huwelijk). Samenwonenden komen evenmin in aanmerking. Hierin komt echter verandering. Een belangrijk aspect van de hervorming van de personenbelasting slaat immers op de neutraliteit van het belastingsysteem tegenover de samenlevingsvorm: vanaf aanslagjaar 2005 komt er een volledige gelijkschakeling van gehuwden en wettelijk samenwonenden. De mogelijkheid om een beroepsinkomen toe te kennen, wordt dan ook uitgebreid naar koppels die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd.
Het begin van de miserie
Op fiscaal vlak zijn de voordelen van het stelsel duidelijk. De toekenning van een deel van het beroepsinkomen van de zelfstandige aan zijn echtgenote, betekent in de meeste gevallen een verlaging van de totale belastingdruk. Aangezien het om een louter fiscale regeling gaat, hoeven er voor de meewerkende echtgenote geen socialezekerheidsbijdragen betaald te worden. Op korte termijn lijkt zoiets voordelig. Maar hoe zit het op termijn met de sociale zekerheid?
Tot voor kort had de meewerkende echtgenote absoluut geen sociale bescherming. De jongste jaren tracht de wetgever die lacune op te vullen. De laatste wetgevende maatregel dateert van 30 december 2001, waar een eerste aanzet tot een volwaardig sociaal statuut voor de meewerkende echtgenote genomen is.
Oorspronkelijk dateert het probleem van 1967. Bij Koninklijk Besluit (KB nr. 38 van 27 juli 1967) werd beslist dat de meewerkende echtgenote als helper niet onderworpen is aan het sociaal statuut voor zelfstandigen, zelfs als haar een deel van de beroepsinkomsten van de zelfstandige wordt toegekend. Die uitsluiting heeft onder meer tot gevolg dat de meewerkende echtgenote op persoonlijke naam geen rustpensioen kan genieten. Gezien de meewerkende echtgenote geen sociaal statuut heeft, kan zij op geen enkel ogenblik eigen socialezekerheidsrechten opbouwen door bijdragen te betalen. Concreet kan zij bijgevolg geen eigen pensioen opbouwen, hoewel zij vaak heel haar leven even hard heeft gewerkt als de echtgenote.
De meewerkende echtgenote kan slechts afgeleide rechten laten gelden via de zelfstandige echtgenote. Is dat een probleem? Niet noodzakelijk, maar de gevolgen ervan moeten wel juist ingeschat worden. Aangezien de meewerkende echtgenote geen eigen pensioenrecht opbouwt, is zij in grote mate afhankelijk van haar echtgenote. Voor de sociale zekerheid is ze persoon ten laste.
Bij pensionering ontvangt de zelfstandige een gezinspensioen voor hen beiden, dat een kwart hoger is dan het pensioen dat hij als alleenstaande zou krijgen. Als de meewerkende echtgenote zelf pensioenrechten had opgebouwd, dan was er wellicht een groter alleenstaand eigen pensioenrecht opgebouwd en had het gezin de som van de twee alleenstaande pensioenen gekregen. Bij vooroverlijden van de zelfstandige heeft de meewerkende echtgenote recht op een overlevingspensioen, dat gebaseerd is op de loopbaan van de zelfstandige. Op het eerste gezicht dus niet echt problematisch. Maar wat als het huwelijk niet standhoudt?
Als de echtgenoten feitelijk gescheiden leven, zal de meewerkende echtgenote een afgeleid pensioenrecht kunnen laten gelden. Maar vaak is dat niet echt voldoende. De meewerkende echtgenote krijgt dat pensioen pas vanaf het ogenblik dat de zelfstandige zelf recht heeft op zijn pensioen. Zolang de zelfstandige echtgenote niet stopt met werken, zal de meewerkende echtgenote dus geen pensioenrecht kunnen laten gelden.
Als de partners uit de echt scheiden, krijgt de echtgenote maar een stuk van het eigen pensioen van de zelfstandige, zonder recht te hebben op een minimumpensioen. De meewerkende echtgenote is bijgevolg totaal afhankelijk.
Eeuwig afhankelijk van de zelfstandige partner
De wetgever is zich bewust van deze precaire toestand, en tracht sinds enkele jaren een verbetering van het statuut door te voeren. De meewerkende echtgenote zou een aangepaste sociale bescherming krijgen. Zowel het Europees Parlement als de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen hebben zich al uitgesproken vóór een autonoom sociaal statuut voor de meewerkende echtgenote.
Het feit dat ze geen eigen socialezekerheidsrechten opbouwt, maar slechts afgeleide rechten kan doen gelden, heeft tot gevolg dat ze zich in een heel ongunstige situatie bevindt. Laten we de wijzigingen aan het statuut van dichtbij bekijken.
1. Sinds 1 januari 1990 kan de meewerkende echtgenote zich vrijwillig onderwerpen aan het sociaal statuut voor zelfstandigen, maar alleen voor de regeling van verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Daardoor krijgt de meewerkende echtgenote recht op uitkeringen die het gevolg zijn van arbeidsongeschiktheid en invaliditeit. Vrouwen hebben recht op een moederschapsvergoeding. De bijdrage voor de meewerkende echtgenote wordt berekend op basis van het inkomen van de zelfstandige echtgenote.
2. Sinds 1 april 1999 kan de meewerkende echtgenote, net zoals de zelfstandige, kiezen voor de opbouw van een vrij aanvullend pensioen (VAP). Voorwaarde is dat ze vrijwillig is aangesloten bij de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
3. Onder het stelsel van het VAP kan de zelfstandige premies storten boven op de sociale bijdragen die gebruikt worden om zijn aanvullend pensioen op te bouwen. De premie wordt berekend op basis van een percentage van het nettobedrijfsinkomen, en varieert tussen de 1 en de 7%, met een maximumpremie van 2290,24 euro voor 2001. De meewerkende echtgenote mag een bijdrage storten van maximaal 472,09 euro.
4. De meewerkende echtgenote moet zich aansluiten bij hetzelfde socialeverzekeringsfonds als de zelfstandige. Die kas stort de bijdragen door aan de verzekeringsmaatschappij.
5. Voor de zelfstandige zijn de premies die hij stort om zijn AVP op te bouwen, integraal als beroepskost aftrekbaar. Dat betekent een belastingvoordeel tegen marginale aanslagvoet. De bijdragen die de meewerkende echtgenote betaalt voor de samenstelling van een bijkomend pensioen, worden níét beschouwd als aftrekbare sociale bijdragen, maar geven recht op een belastingvermindering tegen de bijzondere gemiddelde aanslagvoet; dat is tussen de 30 en de 40%.
6. Bij uitkering op de pensioenleeftijd wordt het verzekerde kapitaal gunstig belast. Het aanvullende pensioen van de zelfstandige wordt belast in de vorm van een fictieve rente. Het kapitaal van de meewerkende echtgenote wordt eenmalig belast tegen 10% (plus gemeente- en crisisbelasting).
Sinds drie jaar bestaat er dus een wettelijk kader waarbinnen de meewerkende echtgenote een aanvullend pensioen kan opbouwen. In de praktijk zijn VAP-contracten voor de meewerkende echtgenote nog niet mogelijk. Er is nog altijd geen uitvoeringsbesluit uitgevaardigd.
De weg is nog lang
Op 31 december 2001 ten slotte verscheen een programmawet die een aantal artikels wijdt aan deze problematiek. Hij geeft een eerste aanzet naar een sociaal statuut. In de programmawet is de mogelijkheid ingeschreven voor de meewerkende echtgenote om zich vrijwillig aan te sluiten bij de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector van de uitkeringen. Van een verplichte aansluiting is dus geen sprake. Uit het KB van 1967 wordt de zin geschrapt die de meewerkende echtgenote uitsluit van het sociaal statuut voor zelfstandigen. Bovendien wordt een opening gecreëerd om de reglementering in de toekomst uit te breiden naar andere sociale beschermingsmaatregelen, zoals een verzekering kleine risico’s of een eigen recht op gezinsbijslag.
Terwijl het tot op heden vaak een fiscaal mechanisme bleef, tracht de wetgever het stelsel van de meewerkende echtgenote sinds 1999 om te bouwen tot een echt statuut. Maar de weg is nog lang, en er moeten nog bijkomende wetgevende initiatieven komen. Tot zolang blijft het statuut een appendix aan de hoofdactiviteit van de zelfstandige – met alle ongemakken van dien.
Julie Janssens, Jo Stremersch [{ssquf}]
De auteurs zijn actief bij het Instituut voor Persoonlijke Financiële Planning.
Een zelfstandige kan zijn meewerkende echtgenote betalen. Fiscaal is het op korte termijn interessant. Maar wat met de sociale zekerheid?
Samenwonenden komen niet in aanmerking. Zij moeten nog tot 2005 wachten op een volledige gelijkschakeling met gehuwden.
In de programmawet is de mogelijkheid ingeschreven voor de meewerkende echtgenote om zich vrijwillig aan te sluiten bij de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier